jueves, 2 de septiembre de 2010

La muerte de las mariposas


Een  man met een harp. Ik wist niet goed wat er gebeurde en toen het lied bijna tot een einde was gekomen, vroeg hij me of ik wist waar het over ging. Wat ik precies had verzonnen wist ik niet meer maar ik gokte in ieder geval mis. Veracrúz, verklapte de man met de harp. Je kan niet weggaan zonder het gezien te hebben, voegde hij toe. Even had ik de neiging om hem te bedanken voor het aanbod, waarschijnlijk uit bescheidenheid, maar ik wist dat ik dat niet moest doen. Bovendien wilde ik heel graag naar de grootste havenstad van het land, dus met ingehouden stem vroeg ik of hij dat serieus meende. Natuurlijk wel. Anders vraag ik het niet. Toen we even later weer terug in het huis waren, verruilde ik de laarzen weer voor slippers en de jas voor jurkjes en bikini’s. Veracrúz had immers een compleet ander klimaat dan Hidalgo. De weg naar de poort van de nieuwe wereld was geheel anders dan de eerste. Dit keer reden we met de mini door de bergen naar de westkant van het land dat me onherroepelijk een gevoel deed opwekken van de vakanties in Frankrijk met mijn ouders en zusjes. Alleen zat ik deze keer niet achterin, luisterde ik niet naar Phil Collins of Michel Fugain en zeurde ik niet hoe lang het nog duurde. We stopten onderweg bij een groot stuwmeer en bezichtigden in stilte de enorme spiegel tussen de bergen. Hoe moet ik ooit nog terug, dacht ik bij mezelf, al denkend aan iets soortgelijks in Nederland. No hay. We passeerden de meest lelijke stad van het hele land volgens hem, met de naam Poza Rica en tegen drieen kwamen we aan bij El Tajín, één van de oudste archeologische vindplaatsen die minstens een eeuw bewoond moesten zijn. En waarom bouwen die Tolteken dat soort dingen nou altijd in de jungle? Door de hitte was er bijna niet te houden en de muggen zegevierden op onze komst. We hebben er denk ik een uurtje vertoefd maar eindelijk zag ik dan wel de piramide de met de 365 nissen waarover ik zoveel had gelezen in Spanje. In het echt. Ook bleven we even kijken naar de Danza van de Voladores van Papantla. Een van de tradities van de oude beschavingen die nog steeds werd uitgevoerd. Het was waanzinnig.
De vier dansers bonden zich op aan een twintig meter hoge paal, en lieten zich al draaiend naar beneden vliegen aan een touw. Omdat het om evenwicht gaat is het een risico, want de dansers moeten alle vier precies even zwaar zijn. De precieze reden van  ritueel is tot op heden onbekend, maar het moest ongetwijfeld een imitatie zijn van de quetzales, de vogels en de vlinders die daan aanwezig zijn. Ik wist toevallig, dat een Papalotl een vlinder in het Nahuatl  betekende en misschien dat de naam Papántla dan iets met vliegen te maken had?  Toen we de Papántla verlieten, en de lange weg namen langs de kust van Veracrúz, kwam ik tot de tragische ontdekking. Door de snelheid van de auto vonden de vele vlinders de dood op de voorruit van de auto. Misschien was de stad er daarom naar vernoemd, na de miljoenen vlinders die deze plek rijk was.De uiteengespatte vlinders lieten een akelig schilderij achter op de voorruit zodat we na enkele uren bijna niks meer zagen. Toen we stopten zag ik de verscheurde vleugeltjes troosteloos op de motorkap geplakt en ik voelde me diep schuldig. Gelukkig reageerden de weergoden met een fikse bui die de zonden van deze rit over deze goddeloze weg afspoelden. Toen we aankwamen in Veracrúz in de vroege avond bleef het onophoudelijk regenen en we vermaakten ons maar in een bar op het plein onder de bogen. De regen kon me nog steeds niets hinderen. De auto werd voor ons weggezet en mij koffer werd door één van de piccolo’s naar boven gebracht. Ik begon er al aan te wennen. Pas laat in de avond klaarde het op en liepen we richting de kolossale kade van de havenstad waar een aantal mensen in traditionele kleding de jarrocho dansten. Even bleven we staan kijken naar het spektakel dat afstak tegen de inmiddels zwarte hemel van mannen in witte pakken en vrouwen en kinderen in de lange witte jurken. De dans van Veracrúz.




Cuatro Veces Heroica Ciudad y Puerto de Veracruz, oftewel viermaal heldhaftige haven en stad. De poort van de nieuwe wereld, gesticht door Hernán Cortés in 1519 om het rijk te kunnen binnendringen met de pijnlijke bedoeling om de oude beschavingen weg te vagen. Bij sommigen was hij ook wel bekend als Cortés de Killer.  We liepen verder naar de portalen voor het oudroze stadshotel waar we verbleven en waar het culturele uitgaansleven zich blijkbaar manifesteerde door de honderden Mexicanen die zich verenigden bij barretjes onder de portalen op het centrale plein. Enkel Mexicanen, toeristen zag ik niet. Ik keek de voorstelling af onder het genot van een piratencocktail van rum en cola en zag de meesten al maar joliger worden. Verschillende groepen muzikanten liepen af en aan en speelden steeds opnieuw dezelfde muziek. We vermaakten ons uitstekend en profiteerden van de muziek van de Mariachi bij onze aardig beschonken buren. Er kwam geen einde aan. Door de cafeïne in de cola hielden we het bijna de hele nacht vol in een kleine club in het hart van de stad en toen er een roze gloed ergens achter in de Golf van México begon te verschijnen keerde we terug naar het hotel. Blijkbaar had het in de morgen weer geregend zodat de witte straten van de stad spiegelglad waren geworden en we elkaar de hele weg stevig vast moesten houden om bij de kade te komen. We gingen koffie drinken bij het oudste koffiebar van de stad waar heel vroeger de havenwerkers  bijeen kwamen om te elkaar weer te ontmoeten na een lang weggeweest te zijn. La parroquia, zo heette het en het deed me denken aan de manege kantine waar ik mijn halve jeugd op zaterdag doorbracht. Het was er vol met mensen en de stoelen stonden ongelijk verdeeld bij de kleine tafeltjes. De obers liepen hadden een net pak aan en stonden ons vriendelijk te woord. Ik beste een een bord chilaquiles want ik had deze keer echt honger. De dag ervoor hadden we bijna niks gegeten, gewoon omdat we daar geen zin in hadden. Enfin, dat ik merkte nu aan mijn lichaam merkte dat het deze keer geen genoegen met enkel een koffie. Na het stevige ontbijt schaatsten we nog even op onze veel te gladde slippers door de stad, en toen we er genoeg van hadden haalden we onze weer spullen op in het oudroze stadshotel waar we hadden geslapen en wachtten we in de lobby op de auto.

Toen we het centrum van Veracrúz uit waren gereden en weer op de weg langs de kust zaten wilde hij me nog iets laten zien. Ik had alleen nog maar de haven en de stad gezien en hij beloofde me dat ik vanmiddag nog naar het strand zouden gaan. Ik realiseerde me dat ik al heel wat zeeën moest hebben betreden. De Pacifische, Caribische,  Atlantische, de Middelandse en de Noordzee en dat enkel de Golf van México nog onbekend was. Op een steenworp van Veracrúz lag een plek genaamd Costa Esmeralda. En de droom was toch niet ten einde gekomen. Hij nam me mee naar een luxe hotel dat direct toegang gaf tot het strand. We werden verwelkomd met een glas champagne en toen we de kamer betraden op de eerste verdieping wist ik mezelf even geen houding te geven. Wat heb ik in godsnaam gedaan om hier te belanden. Alles was helder wit, het bed was kingsize, een groot beeldscherm hing aan de wand en er was zelfs een bar in de kamer. Op het overkapte balkon was een grote loungebank met nog een scherm aan de andere kant en een grote jacuzzi. Het uitzicht was fantastisch. In de tuin van het hotel was een groot verlicht zwembad aanwezig met een vijftal palapa’s. Een soort vast parasolletjes van riet. Het strand zag er enkel een beetje rommelig uit door aangespoelde stukken palmboom , netten en kokosnoten want Veracrúz was net een week eerder getroffen door een tropische storm. Door deze was ook elke manier van communicatie naar de buitenwereld vanuit het hotel was onmogelijk geworden.  De telefoonlijn was zo goed als dood en ook was er geen internet mogelijk. Maar eerlijk gezegd vond ik het fijn los te zijn van alles. De rest van de middag waren te vinden op het strand, op de lounge, de jacuzzi en de rest van de nacht in het zwembad, dat eigenlijk verboden was. Geen zorgen,  niemand die ons zag. Er brande nergens licht in één van de twaalf kamers. En het was stil. Je hoorde enkel het ruisen van de zee, enkele nachtvogels, en het trippelen van de krabjes die zijwaarts over de steentjes klauterden. Voor het eerst zag ik die nacht vuurvlinders. Kleine lichtgevende puntjes die rondfladderden boven het zwembad. Een fabuleuze nacht. Uiteraard kon ik weer onmogelijk slapen, net zoals de nacht op de Colombiaanse Islas de Rosario met de hotelero en Carolina waar ik de hele nacht op een stoel had gekeken naar de bliksem die insloeg in de Caribische zee dat kilometers lang een helder licht op de wateren achterliet waardoor je mijlenver kon kijken. Dit keer was het Mexicaanse rijk dat we voor ons alleen hadden. Deze keer bereik ik de grens van de talen want enkel felicidad is niet genoeg .Het was meer dan dat.

De volgende dag vertrokken we pas laat in de middag terug naar het huis in Pachuca over de lange weg langs de kust. We moesten nog omrijden voor een tragisch ongeluk op de eenbaansweg die helemaal tot Texas zou leiden als we enkel alleen maar rechtdoor zouden rijden. Een bus lag op zijn kant. Na twee uur rijden over de geestdodende rechte weg met een vrachtwagen voor ons voelde de zijn broeiende ongeduldigheid van het alsmaar rechtdoor rijden achter de grijze combinatie. Op een gegeven moment, toen we even geen tegen moed komend verkeer zagen trapte hij op het gas en probeerde voor de vrachtwagen te komen. Wat we echter niet in de gaten hadden was dat er vlak voor de vrachtwagen nog een andere zat en vanachter het heuveltje dook er in de verte een auto op die razendsnel onze richting opkwam. Hij had plots beide handen aan het stuur ik keek naar zijn voet die in een reflex het gas tot op de plank duwde. De mini schoot voorruit en ik greep zijn arm. We waren nog niet op de helft van de eerste vrachtwagen en de auto in tegengestelde richting was angstaanjagend dichtbij gekomen. Uitwijken konden we niet door de rotsen aan de linkerzijde en de ondiepe afgrond aan de andere kant.  Ik sloot mijn ogen en zocht naar een reden voor het mooie weekend, en even dacht ik aan het naderen van einde. Op een haar na, raakten we voor de vrachtwagen en de auto die blijkbaar vaart hard geminderd reed ons voorbij. Toen ik mijn ogen open deed staarde hij recht vooruit en ik kon mijn  uitbarsting niet voor me houden.
‘Wil je dat nóóóit meer doen?!’ zei ik met tranen in mijn ogen. Hij antwoordde koel dat hij altijd wist wat hij deed, maar aan zijn gezicht kon ik zien dat hij net als ik de tweede vrachtwagen niet had verwacht. Ik geloof dat ik een uur lang zwijgend voor met uit heb staan staren tot op een gegeven moment de spanning in de auto te snijden was. Ik had ergens spijt van mijn vurige opmerking en toen ik het niet meer aankon probeerde ik het leed te verzachten met een paar woorden waar ik alweer ook weer direct spijt van had toen het ietwat onhandig uit mijn mond kwam. ‘Ach joh geeft niet, ik heb eigenlijk ook nog helemaal niet zoveel kruizen langs deze weg zien staan..’ Even bleef hij roerloos voor zich uit staren maar hij kon het niet meer houden en barstte in lachen uit. Ik glimlachte een beetje moeilijk maar ook ik kon het niet meer stilhouden. 'Wát zei je?' Schokte zijn stem van het lachen. Maar de herhaling lukte al niet meer. Tien minuten lang hebben we aan één stuk door gelachen totdat de spieren in mijn buik aangaven dat ik maar beter kon stoppen.

De schemer viel in toen we vanachter de heuvels Pachuca zagen liggen. We waren er bijna. De volgende ochtend voordat ik de bus wilde nemen naar Mérida reden we voor de laatste keer langs de ranch van de familie. Een heus landhuis dat hij samen met zijn vader en oom had gerestaureerd. De ranch werd onderhouden door de conciërge en zijn vrouw die het huisje ernaast bewoonden. Smeedijzeren poorten  gaven toegang tot de weg naar het huis en toen we naar binnen liepen zag ik een binnenplaats vol stond met rozen. Het huis was modern gerestaureerd maar ademde tegelijkertijd de geschiedenis uit . In het oude gedeelte stonden nog wat meubels uit de jaren zestig opgeslagen en een bonte verzameling stoelen stonden opgesteld aan een lange tafel. Hier houden we altijd feesten,zei hij, en toen we naar de grote ruimte aan de voorkant liepen viel me direct de honderden schilderijen en de foto’s aan de muur op. ‘Hier ben ik het liefst’ zei hij zacht.  De hele familiegeschiedenis aan een muur, ik bevond me in een waar museum. Buiten klommen we de heuvel op die nog bij de ranch hoorde, sloeg hij een arm om me heen en zei dat het enige wat nog ontbrak de paarden waren.  Een schok ging door me heen. Nee, hij was te goed. Het was er niet. Ik voelde de vernietigende kracht terwijl ik duidelijk was geweest. Meer dan duidelijk.  Ik moet gaan, zei ik en liep aangeslagen naar beneden. Op het busstation zei hij de laatste hartverscheurende woorden en bleef ik achter met een vreselijk gevoel toen hij mij uitzwaaide op het godvergeten busstation van de stad, daar waar ik een week geleden arriveerde. Ik liet de stad achter me een de bus reed richting de weg van de dode vlinders.  Hoe kon ik.

martes, 31 de agosto de 2010

Pueblos mágicos

De volgende ochtend stond ik iets anders in mijn reis. Van Jungle Jane naar la fresita. De rugzak had ik voor even  verruild voor een koffer, mijn slippers voor laarzen en ik mocht een jas van zijn zusje lenen. De mijne was immers gestolen in Colombia. Ja, ik verbaasde mezelf er nog steeds over hoe enkel mijn rugzak en ik al die maanden door het leven konden gaan. Nou ja twee tassen dan, maar over die jas ben ik toch wel even giftig geweest, en over die jurk eigenlijk ook wel maar die had ik genoeg. Een water- en wind dichte jas had je om praktische redenen toch echt wel nodig. En hij was best leuk, ja. Maar goed, die ochtend nam me mee naar enkele bouwprojecten waar hij aan het werkte, groette de werknemers die zichtbaar tegen hem op keken en hij liet me zien hoe het zou worden. Ik verbaasde me een beetje. De jongen waar ik toen nog weleens mee naar school slenterde, heel wat banale feestjes mee heb gehad met plaksnorren en voetbalshirts, was nu opeens een meneer. Meneer de architect. Ach, ooit wordt ik ook nog serieus, dacht ik bij mezelf. Ooit wel.

Even later waren we op de snelweg en lieten de stad ver achter ons. De route was opzienbarend, net zoals ik wilde dat het zou zijn. We hadden er opzettelijk voor gekozen om over de vrije snelweg te rijden, omdat het een mooiere route was dan de saaie tolweg die men als gewoonlijk nam en direct  toegang gaf tot Mexico Stad. De muziek stond zachtjes en we reden over een heuvelachtige weg langs haciënda’s, oude pompstations, agave plantages  en stukken land waarop vee stond te grazen. Af en toe kwam er een charro op een paard voorbij. We bereikten de eerste pueblo mágico;  San Miguel de Allende na enkele uren rijden en we bleven de rest van de middag in het stadje hangen. De zon scheen en het was gewoon perfect. Hij vertelde me dat San Miguel- in de staat Guanajuato - een belangrijke rol heeft gespeeld in de onafhankelijkheidsstrijd van Mexico. De koloniale architectuur verschilde weer sterk van die van Pachuca. Hij praatte door en alles viel langzaam maar zeker bij mij op zijn plek. De geschiedenis van Mexico is oneindig maar buitengewoon interessant. Ik bleef luisteren en hij vertelde over hoe Miguel de Allende de onafhankelijkheid uitroep in 1810, in Dolores Hidalgo tweehonderd jaar geleden. De schreeuw van Dolores, zo noemde men het. Ook zag ik een arból de la vida ,  - de mexicaanse levensboom-  ergens in een kleine galerij die mij enigszins een gevoel van gêne bezorgde.  Ik had het gewoon nog nooit gezien. Nog nooit? Vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd al starend na de kleine tafereeltjes; Adam en Eva in de tuin van Eden, de Arc van Noach en de talloze dansende skeletten die de dood symboliseerden. Het was zo iets moois zodat ik er ongetwijfeld een hele dag naar kon kijken. Na een tijdje te hebben gezeten op het zócalo in de zon reden we in de namiddag door naar Querétaro, en passeerden we nog even een neef van hem voor een kort bezoek die ergens op het midden van de route woonde en natuurlijk bleven we – typisch mexicaans- weer te lang hangen. ’s Avonds tegen elven kwamen we dan uiteindelijk in Querétaro aan en na vijf rondjes te hebben gereden door telkens dezelfde straat. Alleen dat hadden we niet door en uiteindelijk vonden we dan eindelijk het hotel waar hij al eens eerder was verbleven, gelukkig was er nog plaats. Het was een goede keuze, het was een precieus hotelletje met maar een paar kamers. Een soort bed & breakfast alleen dan zonder breakfast. Maar we zaten midden in het centrum van de stad dus dat was geen probleem. Morgen zagen we wel verder. De volgende ochtend toen ik even in de zon op de patio met azulejos te midden van allerlei soorten bloemen en planten zat vroeg ik me toch eens af hoeveel geluk ik weer kon hebben. Mensen zoals hij zijn zeldzaam, en toch kom je soms tegen. Op de meest vreemde plekken, zoals het feest met die foute plaksnorren ergens in één van de honderd straatjes van Granada. En nou was ik hier. De rest van de dag spendeerden we al slenterend door de stad, bekeken we gebouwen. Aan de koloniale stijl en de vele kerken die de stad kende zag je dat Querétaro sterk beïnvloedt moest zijn geweest door Spanjaarden. 

Gewapend met een kaartje van de stad liepen we de route langs de belangrijkste monumenten en kochten we nog een paar foute reggaetton CD’s bij een of andere piratenwinkel . ‘Dat doe ik normaal nooit, voegde hij er grinnikend aan toe, maar dat doe ik omdat ik weet dat jij het leuk vind. Ik gaf hem gelijk. Stiekem, vind ik reggeaton ook echt de bom. Hoe goedkoper en fouter, des te leuker. Ach, zei ik maar om mezelf niet in een verkeerd licht te plaatsen,’ het ook vooral om de goede herinneringen, ik heb er  met heel veel mensen me uitstekend goed vermaakt in Colombia, Panama, Mexico en zelfs in een busje in Argentinië. Eigenlijk overal’. Maar stiekem hou ik er wel van, voegde ik eraan toe.  Zo gezegd zo gedaan. Op de terugweg naar Pachuca reden we nog langs een bekende taquería onder de pachuqueños en waren we weer terug. De rest van de dagen bleven we hangen rondom de stad. Zo  zijn we een avond naar de luchas libres gegaan ergens in hal in een hoekje van de stad, een soort acrobatisch worstelen met  gemaskerde vechters. De nationale sport van Mexico, je moet het een keer gezien hebben, hoewel ik me rot schrok toen één van de maskers opeens in een salto voor me sprong en mijn telefoonnummer vroeg. De heren op de stoeltjes naast mij lagen dubbel om mijn verschrikte gezicht. Ik ben een keer meegegaan naar de universiteit waar hij les gaf en diezelfde avond werd er ter ere van het bicentenario op een levensgroot scherm een kunstproject geprojecteerd. De hele geschiedenis van Mexico in een half uur durende film.  Onvoorstelbaar zoiets, een mooie lichtshow, muziek en vuurwerk en alle special effects zaten erin. We zijn gaan eten ergens in de stad en ik wilde hem bedanken voor de mooie roadtrip en zeggen dat ik er over dacht om morgen naar Mérida te gaan zodat hij ook weer verder kon gaan met zijn werk en alles.. maar nog voor dat ik uitgepraat was presenteerde er zich tot mijn verbazing ..

viernes, 27 de agosto de 2010

Vuelta de paseo

Toen ik gisteravond arriveerde in het café met de paarse neonletters, hebben we samen die nacht mijn spullen opgehaald uit het hotelletje en verhuisd naar zijn huis aan de rand van de stad. Even na middernacht keerden we terug naar de bar en bleven daar net zolang tot de lucht weer langzaam lichtblauw kleurde. En toen ik de volgende ochtend wakker werd en me afvroeg wat er was gebeurd, wat ik hier deed en waar ik ook al weer was, bleef ik nog een half uur lang al starend naar het plafond liggen denken. Waanzinnig zoiets. Net zoals het huis. Al hoewel ik zelf niet erg kapot ben van de stijl waarmee het huis was ingericht, een soort mexicaans barok  voelde ik me na sommige hostels, cabañas en hangmatten wel even la reina. Het bed paste ik wel zeven keer in, alles was brandschoon en er lag een dik bordeaux vloerkleed. Na een verfrissende douche in de badkamer met goudkleurige kranen, - echt je durft  het nog niet aan te raken - organiseerde ik mijn spullen die uitgestald lagen op ja ..een chaise longue bij het raam tot er op de deur werd geklopt . Hij was het.

Na het ontbijt leidde hij me rond door zijn stad die ik opeens heel anders zag dan de avond ervoor. Terwijl ik voor hem uitliep door een smal straatje zonk ik even weg in een de gedachte dat de esthetiek van een stad of zelfs een land, misschien ook wel te maken heeft met de personen die je daar ontmoet. Het kan zoveel mooier worden, met leuke mensen om je heen. En natuurlijk zijn er ook steden die gewoon vreselijk mooi  van zichzelf zijn zoals Cartagena de Indias, de Tango wijk van Buenos Aires of de straten van Granada. Al ben je nog zo eenzaam of misschien kwaad om iets, deze steden zijn onschuldig. Panama Stad daarentegen, het Miami van Centraal Amerika staat niet eens in mijn top tien, en tot verbazing van velen - Panama zelf ook niet. En nou hoor ik jullie denken; het gaat haar simpelweg om die blue dress waarvan ze in Panama is bestolen. Niet alleen want  het zit hem ook in het beeld dat ik van de mensen had. Afstandelijk en een tikkeltje zuur. Maar ach, ik kan het ze niet kwalijk nemen. De Amerikanen hebben deze stakkers jaren lang dom gehouden, zodat ze nu bijna alles wat ook maar een beetje anders uit ziet voor gringa aanzien. Maar die jurk echter wel.. ‘Oye, hoorde de je wat ik zei?’zei een stem plots achter me.. ‘Ehh nou, ik was me aan’t afvragen waarom die klok daar nou staat, loog ik zichtbaar’. We barsten in lachen uit om de zin die er in een onbekende en ongeloofwaardige  grammaticale volgorde in het Spaans uitkwam. Ja, het is wat soms. Maar het kwam erop neer dat die klok is gebouwd door de Engelse mijnwerkers en gefinancierd door het mijnwerkersgilde in het begin van de 20e eeuw, vertelde hij me nog grinnikend om mijn slechte verzinsel. ‘Zie je waar het op lijkt?’ ‘Big Ben?’ zei ik aarzelend en ik gokte het goed. In één keer zelfs.

Ach Pachuca. Het had wel wat, en opeens realiseerde ik me hoeveel verschillen Mexico moest hebben. Hij ging door met praten en zei me dat Pachuca, de hoofdstad van de deelstaat Hidalgo nog veel Engelse invloed te zien aan de architectuur. De straatjes zijn smal, en onder de heuvels van de stad liggen ware zilvermijnen. En daar hou ik van, so does the english men.  Ook vertelde dat de typische paste, een soort pasteitje gevuld met aardappel, vlees of bonen,  ook iets is wat ooit de Engelsen hebben op de markt hebben gebracht en waar de Mexicaan vervolgens een eigen twist aan had gegeven. Ik vond de stad opeens een stuk mooier. Hij kende haar goed, hij was er geboren en getogen net zoals de rest van zijn familie kwam hier vandaan en  ergens merkte ik wel enige trots in hoe hij erover de stad praatte. We eindigden de nog maar korte dag, vermoedelijk door de avond ervoor, in een modern koffiehuis ergens aan een grote straat. We konden nog net even buiten zitten voor dat het kouder werd, bestelden twee koffie en spraken verder. Ik vertelde over mij reis en hij luisterde. Ik vertelde hem dat ik na mijn ontmoeting met hem plannen had om naar Yucatán te gaan, en vanuit daar naar Quintana Roo, de Riviera Maya. Waar wil je nog heen? Vroeg hij me opeens. Ik werd even overvallen door de vraag en wist zo snel geen antwoord. Natuur, ruines, steden, zee. Hij bracht me in verlegenheid. Ik vertelde hem dat ik het leuk vond om hem op te zoeken en  dat ik over een dag of twee..plots viel hij in. ‘Ik breng je wel.. over een week maar we gaan wel via zilverroute, of eerst naar los atlántes en dan Real del monte, en de rest van de pueblos mágicos en dan misschien viaen terwijl hij doorging met praten maakte mijn hart een heel klein sprongetje. Waar heb ik dit aan verdiend?

Het werd alweer vroeg avond en ik het huis maakte ik kennis met zijn ouders en zusje, een erg vriendelijke familie. We bespraken we de rest van de plannen in zijn kamer in Pachuca.  De een opvolgende dagen heeft hij me meegenomen naar los Atlántes de Tula. Waar de enorme stenen standbeelden van Tolteekse soldaten uitkijken over de valleien. De beelden zijn bijna vijf meter hoog. Niemand weet hoe ze daar ooit zijn gekomen, maar natuurlijk zijn er verschillende legendes bekend. En de dag erop naar het museo de los Virreinatos en Tepozotlán, waar we de halve dag aan kwijt waren en toen we gingen eten bij een mooi restaurant aan het plein betrok de blauwe lucht tot grijze massa. Er stak een wind op en we verhuisden met tafel en al naar binnen. Net op tijd. Want het regende, het regende tot dat de straten in rivieren veranderde en ik vroeg me af of ik Tlalóc soms iets misdaan had. Na een uur staren achter het raam naar het natuurgeweld brak hij mijn gedachte met een ‘Wat gaan we doen?’ Niks, ze ik. Wachten. En dat wachten kon ik goed, dat was zeker. In Colombia heb ik moeten wachten, in Panama en in Argentinië moesten we uren lang wachten en nu ook hier, en dat vond ik nog het minst erg. Vind jij dat erg? vroeg ik.'wachten in een  pueblo mágico terwijl daarboven de goden zich ontdoen van al het water, de straten alvast voor ons schoonspoelen, de bloemen voor ons water geven en als het nodig mocht zijn ook alle zonden weg wassen? En we zijn niet eens alleen? Hij gniffelde om mijn positieve benadering van de langdurige ordinaire bui regen en vroeg me of ik er in Nederland ook zo over dacht. Ik moest het helaas ontkennen, maar vandaag kon ik het ook niet anders zien, en dat meende ik.. onverbloemd.

Les quiero,

Eva

miércoles, 18 de agosto de 2010

Las niñas del mercado...




De regen viel werkelijk met bakken uit de lucht en terwijl de bus  langzaam de route over de Mex135 vervolgde was de Zapoteekse tweeling inmiddels naast mij op een stoel met poppen aan het spelen. Anel en Anett, waren beide negen jaar oud en gingen samen met hun moeder naar hun oma in Santo Domingo Tehuantepec, Oaxaca. Ze deelden samen één stoel, zaten bijna bovenop me en kletsten de hele lange en saaie weg vrolijk door. Dat de tweeling niet op hun mond gevallen was, werd vrijwel meteen duidelijk. Ze vuurden honderden vragen op mijn af, maakten vlechten in mijn inmiddels lange geeworden haar, en legden mij uitvoerig uit wat je allemaal in Oaxaca op de markt kon eten, vroegen of ik broers en zusjes had, of misschien kinderen en wat voor werk ik deed. De donkere ogen bekeken mij van top tot teen en ik vertelde ondertussen wat ik zoal allemaal deed. Het was een gezellige rit, en de twee franse meisjes die voor me in de bus zaten keken giechelend achterom naar de zapoteekse geklede barbiepop die één van de kinderen op een randje van het bagagerek had gezet. Toen de bus een flinke vertraging op liep, richtten de meiden zich uiteindelijk tot mij en vroegen waar ik verbleef. Ik vertelde hen dat ik wel iets wist in het centrum van de stad, en dat ik erover dacht om daar te verblijven. Ze stemden in en vroegen of ze mee konden. Door de vertraging en de avond die al inviel, was ik stiekem blij met hun gezelschap en toen de bus uiteindelijk in Oaxaca arriveerde nam ik na het uitwisselen van een email adres nog snel afscheid van de Zapoteekse tweeling. Het  regenen was inmiddels opgehouden maar de straten van de stad waren opvallend glad en nat, en voorzichtig liepen we op onze slippers naar de plaats van bestemming. De buschauffeur had mij immers verteld dat het enkel vijf blokken lopen was en het leek me niet noodzakelijk om een taxi aan te houden.

Nou misschien handhaafde de man de Zapotheekse, de Tolteekse of de Aztheekse telling want het bleken er meer dan tien te zijn voordat we bij het hotel aan kwamen. Mijn witte pantalon, en ik snap ook niet waarom ik deze weer had aangetrokken, zag er aan de onderkant gebatikt uit door de opgespatte modder van de straten maar het gaf niet. Enkele minuten later reserveerden we een kamertje voor drie in het kleine doch gezellige hostel. ’s Avonds verdwenen we in een tacobar vlak bij de Santo Domingo kerk, en maakten een plan voor de opeenvolgende dagen. De meiden bleken dezelfde plannen te hebben als ik dus zo gezegd zo geplant. In de drie dagen dat het franse gezelschap in de buurt was, bezochten we Mitla, Monte Albán en el Arbol Tule..by night. En vraag me niet waarom deze laatste op dergelijk tijdstip. Pero tengo mis razones. Monte Albán, op een steenworp van Oaxaca was werkelijk wonderbaarlijk. Dat wat ooit Zapotheekse hoofdstad was, was nu onderdeel van het werelderfgoed en werd goed onderhouden. Men schat dat in 600 v. Chr. De stad voor het eerst werd bewoond,en is snel uitgegroeid tot een belangrijk centrum. Het hoogtepunt,ongeveer 750 na Chr. was het een stad van naar schatting zo'n 30.000 inwoners. Het leek mij dat de stad één van de belngrijkste kenniscentra moet zijn geweest in het Zapotheekse rijk aangezien het imponente observatorium in het midden van het centrale plein, dat ik nergens anders op  
deze manier had waargenomen, en de ligging van de plek zelf. Op een berg dat een waar uitzichtpunt
vormt over het land. Toen ik even op een steentje stond uit te kijken - wat ik overigens altijd wel doe - begon ik het strategische punt te begrijpen. Ooit hebben zij ook daar zo gestaan, met immers precies hetzelfde uitzicht, want dat moet nauwelijks veranderd zijn. De stad Mitla was iets moeilijker te bereiken. Een voorbijganger had ons verteld dat we een van de ´rode´ collectieve taxi´s op de grote markt aan moesten houden maar dat bleek lastiger dan gedacht. De taxi´s schijnen in een bepaalde baan te rijden, en dan moet je de goede baan wel weten te vinden. Ze kwamen enkel langs een bepaald punt. Na even slenteren over de drukke benauwde markt van Oaxaca zaten we dan eindelijk in een krakkemikkige taxi op weg naar Mitla. Het bleek een uur rijden, en aangezien in voorin zat hoopte ik niet dat er nog iemand bij zou komen. Bij de collectieve taxi´s gaat het namelijk zo, zoveel mensen mogelijk en het is niet meer dan normaal dat je met z´n drieen voorin zit. Het geluk stond aan onze kant, en een uurtje later worden we in het dorpje Mitla eruit gezet. Het ritje kostte ons zo omgerekend, nog geen twee euro. Mitla was ook verassend mooi. Het was een archeologische vindplaats – anders dan Monte Albán overigens – door de bezetting van een ander volk naast de Zapotheken; De mixteken, die daar hebben geleefd van 950- 1521. Ik moest nog lachen om Julie, die bij een korte uitleg van een Costa Ricaanse archeoloog iets uitlegde over de Grecas ‘de motiefjes aan de zijkant van de berg’. Julie wendde zich vijf minuten later tot mij, en vroeg me hoe het kon dat de Grieken hier waren geweest. Ik snapte haar redenering, de motiefjes leken ook verdacht veel op wat menig Nederlander op een randje tegeltjes in de badkamer zou hebben, maar ‘Grecas’ en ‘Grieken’? Dat kan elkaar zeker niet beïnvloed hebben. En we waren nog niet eens in de mezcalería geweest. Een heus avontuur, want de mezcal afkomstig uit deze regio is een typische soort alcoholische drank dat gemaakt van agaves, in dit geval; de maguey. In Mexico zijn er veel verschillende soorten agaves die elk een andere soort mezcal opleveren. De bekendste is uiteraard tequila, die je vooral in de regio Jalisco aantreft, maar ook de pulque. Maar het pulque avontuur vertel ik in het volgende hoofdstuk. Ik zweer namelijk bij pulque, ik wordt er gelukkig van, als ik dat al niet was.

Alleen mezcal is geen pulque en ook geen tequila, aangezien het dezelfde plant is. Je dit niet zeker niet over één kam scheren, een agave uit Jalisco is niet hetzelfde als eentje uit Oaxaca. Na de rondleiding door het bedrijfje kon het zelfs nog moeilijker. Binnen één soort mezcal, (van één soort agave) zijn er weer verschillende soorten processen en toevoegingen die weer verschillende mezcals teweegbrengen. Zo heb je de mezcal met cocos, maracuya, cacao, manzana reposado, jovén etc. Dat is mooi natuurlijk vooral in het begin want als je naar een traditionele mezcalería gaat om het allemaal te testen, dan moet je zeker de tijd nemen. En een glas water. Eén ding is zeker. Wat hebben we gelachen… de twee francaises en een Dutchie.
De dag erna zou het franse duo op doorreis gaan naar Chiapas, maar ik geloof dat ze het een dagje hebben uitgesteld vanwege een meer dan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid aan agaves op één dag. We zijn enkel naar de markt gegaan. En daar ben ik dol op. Zeker de overdekte mexicaanse markten waar alle kleuren en geuren en geluiden een waar museum vormen. Een vrolijk geheel waar ik in stilte langs kan lopen erg kan van genieten. Er wordt geschreeuwd, gesjouwd, geslentert en gewerkt en je klan er zelfs eten. Een bonte verzameling van dat wat ook maar alles met het leven te maken heeft. De vele getekende gezichten van de Oaxaqueños, sieren het geheel evenals de traditionele kleding van de mensen. Gevlochten manden in hun armen en kinderen worden gedragen op hun ruggen. Ik kon er maar geen genoeg van krijgen, en op één of andere manier had ik een bijzondere fascinatie voor de talloze manden gedroogde pepers die het land rijk is. Bij kraampje 88, keek ik naar de lokale kazen en moles (sauzen) die uitgestald lagen in de kraam en een vriendelijk meisje bood me aan om een te proeven. Ik raakte aan de praat met Ester Garcia, die vroeg wat ik zo alleen op de markt deed. Ik vertelde haar dat ik op doorreis was en nog enkele details van de tocht. Na een half uur praten, stopte ze me een briefje met een telefoonnummer toe en als ik iets wilde weten of iets gezelligs wilde doen kon ik haar bellen ‘je weet ‘t, kraampje 88’ gilde ze me na, toen ik mijn weg naar het hostel verzette. De opeenvolgende dagen zag ik Ester elke dag in de markt. ’s Avonds gingen we weleens kletsen in de lokale bar en ik hielp haar met het werk op de markt. Ik had immers geen haast meer en wilde een paar dagen uitrusten en me verplaatsen in het leven op de markt. Gewoon helpen met het rollen van de kazen, het snijden van moles, terwijl ik met Ester, haar
nichtje Laurita en haar broers enkele dagen doorbracht. We spraken over alles, over Nederland en México, mannen, paarden, studies en avonturen. En ondanks dat het leven van Ester er duidelijk anders uitzag dan het mijne, waren de verschillen in denken klein. Terwijl we bezig waren met het verdelen van de moles in zakjes kwamen gebood Ester haar broers om wat te eten te halen op de hoek. Van vis tot tlayuda’s (tortilla’s met groene mole en kip), chapulines (gefrituurde krekeltjes), gebakken vis en agua de horchata. Ik mocht alles proberen. ’s Avonds besloten we om met wat vrienden te gaan stappen en we hadden een bijzonder gezellige avond met Ione en wat mexicaanse jongens die we in de salsabar leerde kennen. Na vieren besloten een afterparty te houden op de mirador van Oaxaca (het hoogste punt waarop je over de hele stad uitkijkt), en dansten op een berg met de miljoenen lichtjes onder je. We hadden het niet bijster laat gemaakt maar toch laat genoeg om niet meer verder te kunnen na het avontuur op de mirador. Onderweg was één van de jongemannen, nog tegen een paaltje aangereden met zijn auto van een maand oud. Pato was de enige nuchtere van het drietal, wat een tegenslag. Soms vraag je jezelf af waarom. De volgende ochtend slenterde ik nog duf door het mooie stadcentrum van Oaxaca. Het was boekenmarkt en het was drukker dan de avond daarvoor. Ik had nog steeds geen foto rondje door de stad gemaakt en besloot dat nog even te doen. In Oaxaca was elk portiek namelijk een foto waard, het straatbeeld is werkelijk fantastisch. Al schiet je wat in het rond, dan komen daar zonder meer mooie foto’s uit. Maar heb ook oog voor details, ook die zijn er te vinden. Enkele uren later verzette ik mijn weg richting de markt.
Kraampje 88. Ik wist dat Ester al om negen uur moest zijn begonnen en toen ik daar aan kwam was ze druk in de weer met het uitpakken van dozen. Ze deed het kleine witte deurtje van de kraam voor me open en gebood me op het krukje te gaan zitten naar de kassa. ‘En..Hoe is het?’ knipoogde ze in mijn richting toen ik voor de tweede keer in mijn ogen wreef. ‘gewoon..goed, ’t was leuk gisteren’ antwoordde ik. Ze stemde in en ging verder met het werk terwijl ik een doos van haar over pakte en hem begon uit te pakken. De gesprekken gingen gewoonlijk over gisteravond en ze stelde voor om vanavond wat te gaan eten bij Igone, een goede vriendin met een restaurantje in de stad. Het was mijn laatste avond dus dat wilden we nog even genoeglijk afsluiten. Misschien zie ik ze wel nooit meer,

dacht ik. Die avond aten we sushi in het huis van Igone boven het restaurant, en samen met Ester pakte ik een taxi naar huis. Toen we onderweg alvast waren begonnen met het nemen van afscheid , brak er plotseling een as van de wederom gammele taxi. We lagen over elkaar van het lachen, het tweede auto- incident van de twee keer dat we bij elkaar in de auto zaten. We zijn geen goede combinatie, wat het verkeer betreft. We stapten uit en besloten verder te lopen. Even later nam ik afscheid van het meisje dat ik op de markt had leren kennen. Voordat ik ging slapen wilde ik nog even de tijden checken voor alweer de volgende bus naar het zuiden, naar San Cristobal de las Casas dat ik al op de heenweg naar Puerto Escondido eigenlijk al gepasseerd had willen zijn. Opeens op de vertrouwde Facebook voorpagina verscheen er een felgekleurde uitnodiging voor een verjaardagsfeestje in het noorden. "Zaterdagavond, 22h." Even staarde ik naar het plaatje.. dacht twee seconden na en klapte mijn laptop dicht.
Buenas Noches...en wordt vervolgd..

miércoles, 11 de agosto de 2010

El Angelopolís


Paola tekende een meisje met een lachend gezicht. Aan de zijkanten tekende ze bolletjes en ik vroeg me af waarom. Oorbellen, zei ze zacht terwijl ze me aankeek. Ze glimlachte en ik bedacht me dat ik ongeveer de oorbellen droeg die ze had getekend. Hij keek ook naar het kunstwerkje, keek me daarna aan en hield niet op met kijken totdat ik uit verlegenheid mijn ogen neersloeg en keek naar de chiles en nogadas voor me. Het zag er prachtig uit. Een gevulde peper met een wit laagje en granaatappelpitjes. De kleuren van de Mexicaanse vlag. Ik durfde het bijna niet op te eten. Het deed me denken aan ‘como agua para chocolate’ van Laura Esquivel die deze tradities perfect onder woorden weet te brengen. Het was net zo. Het was zelfs zo dat ik haar nu kan bevestigen dat de samenspel van het zoete van de mole, pikante van de chiles, bittere van de mezcal tot het zure van de limoenen alle gevoelens prikkelen. Dit is Mexico, het land waar zelfs de doden tot leven komen. Zoiets is gewoon mooi. De tafel schoof, iedereen lachte en een enkeling zong. Er kwam nog een pomo* met Tequila, Mezcal, en daarna nog één. Er was muziek, veel tafels en veel mensen, meer dan vijftig denk ik en ik bleef het Mexicaanse feest glimlachend analyseren, zoals ik dat altijd doe - plots pakte iemand mijn hand. Dansen? Una cumbia norteña.. oftewel een dans uit het noorden. Ik schrok lichtelijk maar durfde de niet te weigeren en danste. Ik kende een beetje de cumbia en voorzichtig deed ik alsof ik het al jaren deed. Later, toen we inmiddels weer neer waren gestreken stonden ineen alle vrouwen op. Jij moet ook dansen, drong el charro aan, en er werd gewenkt in mijn richting. Ik zei dat ik niet wilde omdat alle vrouwen mooi gekleed waren, en ik met mijn laarzen net van zijn paarden af was gestapt. En dat klopte. Die ochtend had hij mij uitgenodigd op zijn hacienda om te gaan paardrijden in San Andres Cholula naar waar je de vulkanen kon zien. Zeven paarden had hij en die ochtend leende hij mij Espuelita - zijn bonte vosmerrie - en ging hij zelf met Genovevo, zijn eigen paard. Onderweg zag ik op enkele tientallen meters een bekende die me niet beantwoord had. Stom toeval. Hij zag mij wel, maar moest hebben getwijfeld. Het deed er niet toe. Lichtelijk in gedachten verzonken bij de paarden schrok ik wakker uit mijn gedachten “Maar zo hoort het juist, met laarzen”.. zei hij. Ik glimlachte nerveus, en keek weg. De familie van el charro waren mexicanen in hart en ziel. Mexicaanser bestaan ze niet. In Nahuatl - de taal van de oude beschavingen - moest de eerste naam een onderdeel van de azteekse kalender omvatten en de tweede betekende; ‘hij die in het paleis woonde’. El charro, de derde van de zeven broers, was degene die ik in het huis van een vriend leerde kennen. Hij had me al eerder een foto laten zien en ik voelde de afstand tussen beide heren toen ze elkaar groeten. Joaquin was een Acapulqueño die van moderne kunst en surfen hield, en el charro een authentieke, rijke poblano die van paarden, mariachi en tradities hield, maar op zijn inheemse getekende gezicht, zag je het er niet zo aan af. Het leek me uiterst interessant. Toen Joaquin me vanuit Puebla had opgehaald om het weekend door te brengen in Cholula stelde hij voor om de kerkjes van tonantzintla te bezoeken, en hij had el charro gevraagd mee te gaan omdat hij er veel meer vanaf wist dan hij. De stad was zijn origine, zijn bakermat...

Culturele bezigheden in combinatie met Sol, limoen en zout werkt vrijwel bij iedereen positivamente op het gemoed en in de vroege avond waren we terug bij het departement van Joaquin. Een klein huisje met alles erop en eraan, hij huurde het van el charro, die er in het dorp zo’n veertig verhuurde. En alles zat vol. Later arriveerde ene Carlos vanuit de andere kant van de stad. Weer een compleet ander type dan de twee die ik zojuist had leren kennen. Hij was statig en had de oude klassieke muziek gestudeerd, ook in Italie. Tegen elven in de één van de contenedores - een tiental gekleurde containers omgetoverd tot barretjes – zong hij een recital uit een opera van Verdi. En terwijl iedereen lacherig omkeek, vond ik het gewoon mooi. Later verplaatsen we onze weg naar een andere contenedor. Met drinken kon ik de drie Mexicanen kon ik niet bijhouden, en dat was trouwens maar goed ook, want uit ervaring wist ik een moment van pauze in te lassen, terwijl het drietal ongeschonden doortankte. De stemmen werden steeds luider, de bewegingen steeds heftiger, en gek genoeg, de gesprekken steeds diepzinniger.. maar dat kon ook aan mij liggen. Er werd gelachen, en ik gunde mezelf ook een klein beetje uit de fles die op de tafel stond. Tot mijn genoegen – want er waren enkel mannen - schoof er enkele minuten later een meisje met donkere ogen bij ons aan en nam deel aan de ontmoeting. Ze had slechts één been. Maar enkel wanneer ze liep zag je het een beetje, verder niet. Ze danste en deed net zo hard mee als de rest, en ik was vergat het detail al snel. Hoe laat het was toen we weer bij het huisje arriveerde, weet niemand meer. We slenterden langs de tacobar, via..ik weet het niet meer. En ondanks de weggevaagde details niks meer dan een memorabele avond. We raakten elkaar onderweg nog even kwijt en vonden elkaar een uur later pas terug. Het schrale licht van de vulkaan die langzaam weer aan de hemel verscheen bracht ons op de bestemming; Ay el Angelpolís.. daar waar flessen geen bodem hebben, waar onstuimig wordt gezongen en gedanst, blikken worden uitgewisseld en harten worden gebroken. Het is tijd om te gaan.

Liefs Eva.. waren de laatste twee woorden die ik op een briefje schreef, en trok de deur achter me dicht..

sábado, 3 de julio de 2010

Hike 'n Flash; the adventure reloaded

Toen we de volgende dag nog de metropool achter ons hadden gelaten en het leed enigzins was verzacht door een paar goede cocktails die we op de dag des onheils ergens in een bar hadden genuttigd, besloten we Panama nog een kans te geven door naar een klein bergdorpje te reizen in het noorden. Dicht bij de grenzen van Costa Rica, zodat we ook snel weg konden indien nodig. Je scheen er mooi te kunnen wandelen rondom de vulkaan Baru, enkele koffieplantages te kunnen bezoeken en de meest wonderlijke flora en fauna te kunnen bezichtigen want na vier dagen te hebben vertoefd in weerzinwekkend Panama stad na afscheid te hebben genomen van onze mede-piraten van de Fantasy, neigden we wel weer naar een beetje frisse berglucht. Dus namen we de nachtbus naar de stad David. Toen we daar over moesten stappen zouden we enkel nog een uurtje rijden zijn naar Boquete. In de bus was het enigszins krap, en op een handtastelijke Panamees na naast mij op het bus-bankje die ik vrijwel onmiddellijk een boze blik toewierp, verliep de busrit verder voorspoedig. Ik moest eerlijk toegeven toen ik uit de raampjes keek dat Panama inderdaad een mooi groen en ongerept was, net zoals de Lonely Planet ons ook beloofd had. Toen we arriveerden in Boquete verbleven we in een klein hostelletje, een soort blokhut, waar enkel een Amerikaan, een Braziliaans koppel en een belg rondliepen. Om vier uur hield de panameña van de receptie het voor gezien en ging naar huis, en tot onze grote verbazing hadden we het rijk voor ons alleen. Ergens is dat raar, want als er iets gebeurd is er niks of niemand aanwezig in het achteraf liggende hostelletje. Mijn reisgenoot begon al met de doemscene, dat je houten deuren zo kon intrappen, alles kon jatten en als ze even.. Ik onderbrak haar grofweg omdat ik er niet aan wilde denken. Dan schakel ik gewoon die Braziliaan wel in, zei ik lachend. Maar natuurlijk kon ik haar geen ongelijk geven. We waren moe van de reis, en na het rondlopen door het kleine dorpje voor informatie, boodschappen en een nieuwe regenjas keerden we terug naar het hostel. Het dorpje was trouwens uitgerust met Braziliaanse vlaggen vanwege het WK, Panama was duidelijk voor Brazil en ik voelde me nog minder welkom toen ik door de straten paradeerde. Toen we de afwas hadden gedaan, verzamelde alle vijf de hostelgasten zich voor de televisie die het WK uitzond. Moeite om iets dat enigszins oranje was aan te trekken, hadden we maar niet gedaan, terwijl de Braziliaanse buurman volledig uitgedost in geel en groen het halletje verscheen. Hij wist dat we Nederlands waren en voegde zich hoopvol tussen het gezelschap. Tot onze grote verbazing viel de eerste goal voor Nederland. Karlijn en ik moesten elkaar eerst tien seconden lang hebben aangekeken, en later pas naar de Braziliaan. Ik stamelde een knullig  ‘sorry’, me nog verbazend over het feit, maar deze had zich alweer naar de beeldbuis gericht. Toen het tweede maar ook het derde goal viel, waren we nog verbaasder dat we al waren en toen de wedstrijd ten einde was gekomen feliciteerde het groepje ons. Ook de Braziliaan trok even kwaadwillig zijn shirt over zijn hoofd, maar richtte zich tot ons en schudde ons de handen. Zijn glimlach was dan wel ongemeend-dat zag ik meteen - maar ik kon het gelukkig begrijpen. Dat soort dingen zitten nou eenmaal diep, zeker in Brasil. ‘Nou daar hoeven we ook niet meer op te rekenen als we eens overvallen mochten worden’, zei Karlijn gniffelend toen we enigzins opgewekt naar het kamertje terug liepen. Ik knikte instemmend, ach we redden ons wel.
De opeenvolgende dagen kuierden we een beetje rond door het dorp, bezochten de lokale bar die wel een beetje gezellig was en gingen we naar een fout reggaetton feest ergens aan de rand. De Panameños waren samengeklonterd, eveneens de Amerikanen die in een klein groepje midden op de dansvloer stonden. De scheiding was meer dan duidelijk. Het was wel huiselijk maar geen hoogstandje. Toch vermaakten we ons wel maar de derde dag hebben we het dorpje maar verlaten. De regen en de modder maakte het ons onmogelijk om ook maar een beetje van het het natuurschoon te willen aanschouwen en een vulkaan wilde ik dan al helemaal niet denken. Bovendien wist ik dat Costa Rica en Guatemala vol moest zijn van vulkanen, dus eentje minder zaten we niet mee. Bovendien had Panama niet de beste impressies achter gelaten dus we keken eigenlijk wel uit naar Costa Rica.


Vijf uur ’s middags. De toeterende auto’s en busjes kruisten de straten van David waar we weer naartoe waren gereden. Volgens onze reisbijbel zouden er vanaf hier bussen de grens over rijden maar toen we naar het kantoortje van de Tica bus wilden gaan, bleek het enkel op vrijdag open te zijn. Hoe kan het ook, zuchtte ik. We zijn nog steeds in Panama. Door de chaos op straat en de tegenslag, sprong mijn reisgenootje plots voor een busje waarop Paso Canoas aangegeven stond. Ik had nog zo gezegd dat ik het fijner vond om met een grote bus de grens over te steken vanwege het risico dat we anders in de avond zouden aankomen..maar deze keer was ik te laat. De tassen werden al door een dikke jongeman onder een van de stoeltjes gepropt en voor je het weet zaten we naast elkaar achter in de bus. Er was iets vreemds gebeurt met mijn reisgenote die in een vreemd soort vrolijke bui was. Vanavond zijn we nog in Costa Rica, the adventure reloaded van hike and flash, zei ze op een revolutionaire toon al frunnikend aan de draadjes van haar witte Mp3 speler. Hike and Flash, waren de bijnamen die we voor elkaar hadden verzonnen. Karlijn was immers altijd goed voorbereid. Voorzien van EHBO tas, praktische dingen maar toch leuk en een week geleden nog, bergschoenen. Vandaar Hike. Ik daarentegen, wandelde rustig op mijn slippers een jungle in, beklim nog een vulkaan op hakken en zorg altijd voor voldoende versiersels aan mezelf of mijn rode tas. Ik loop nog liever in de regen in een jurk dan dan een plastieken jas. Volgens sommigen val ik onder de categorie flashpacker vandaar de naam flash. Handig is het niet, maar al met al overleef ik het meestal ook wel. Ieder zijn trip.
Hoewel we trouwens allebei wel goede planners zijn was deze keer de reis was dit keer volledig ongepland. Hike moest vast ook last hebben van de symptomen van de opgelopen PanaManía in de stad des onheils. Wat wil je ook met zo'n pakket-comedie, een ontvreemde jurk en snibbige houding van de mensen. Maar Ach, uit betrouwbare bronnen weet ik dat het vanzelf over moet gaan zodra je het land verlaat. Daarbij kan je diverse maatregelen treffen; zowel de shoppingmall als de keiharde reggaetton doen het proces voelbaar vertragen. En alsof ze mijn gedachten kon lezen kreeg ik al snel één van de oortjes aangereikt en even later zaten we samen te luisteren naar het Diva Virtual van Don Omar in het witte busje op de snelweg. Keiharde reggaeton, om Panama toch nog maar tot een deugdelijk einde te brengen.

x

jueves, 1 de julio de 2010

La PanaManía ...


Panama City, ook wel Miami van Centraal Amerika heb ik horen zeggen. Een wereldstad, gespleten door het befaamde kanaal en belangrijk voor de wereldeconomie.. waar de wolkenkrabbers troosteloos afstaken tegen een lichtblauwe hemel. Ook waren er een japanner, een colombiaan, een fransoos, een Spanjaard en een clubje Ausies....en hoe kan ik nou schrijven met al die leeghoofden om mij heen? Met die k*muziek, en nog meer achterlijke backpackers die een gitaar uit één van de kasten van het hostel hebben gerukt en daar nog niet eens een zuivere noot uit krijgen. Ik wil alleen maar dat het stil is, heel even..zodat ik kan denken zonder in de weed te zitten die eigenlijk verboden is maar toch gedoogd door dat de hosteleigenaar zelf vrolijk op het dak mee zit te paffen. Wat een trieste zooi. En voor de zevende keer vanavond die half vergane reggae of van die old skool troep. Soms wil je dat al die lui gewoon eens een keer optieven. Altijd hetzelfde gezeik op een stil hoekje op het toch wel helaas gezamenlijke balkon.., dat er zo’n onnozel aankomt en zijn bek open trekt en er op een net niet coole toon uitkraamt..’and how long you guys have been travellin’? En dan kan je weer het hele verhaal voor de vijfenzestigduizendste keer op gaan dreunen. Weer vijf letters verder, mag ik dan nou please mijn verhaal afschrijven? Gisteren om drie uur ’s middags werd er één van die idioten wakker en die vroeg of het al morgen was.. Wat kom je in hemelsnaam doen als je alleen maar jezelf in je eigen Australische enclave op blijft sluiten op het dakterras van het hostel. Down under hebben ze toch ook zon strand, drank en zee? En al het bijbehorende ongedierte kan ik er ook nog wel bij toveren als ze willen. Het kan nog erger..eergisteren vroeg ik aan de Amerikaanse buurman hoe het in Medellín was. Het enige wat ie zei; What? ow I missed breakfast for a week.. really great parties every day..Zelfs van Pablo Escobar had de ziel nog nooit gehoord, zélfs dát niet..en dan weet ik al dat ik beter kan stoppen.
En natuurlijk kwam ik ook weleens uit mijn stapelbed geflikkerd in het hotel op de media luna straat..als ik er trouwens in ben gekomen.. met mijn tas nog om en mijn bucaramangas* nog aan.. of half aan, of één uit ander aan. Alleen de uitgelopen mascara even bijwerken en kan ik zo weer de straat op. Maar ik dans de salsa, en ik hou ook van reggaeton* net als de p’s, en ik spreek Spaans, en ik hou van dezelfde rum alleen het liefst met mango of aardbeien er doorheen.. Ik kijk nog wel rond.. ik vraag me dingen af en ik ontdek het..niet alleen overdag in de taxi, maar ook ’s nachts.. ik vraag me ook af wat mannen toch altijd willen bereiken met; ‘leidi leidi.. pss pss.. beautiful, kiss kiss’ als je met je boodschappentassen tien minuten op straat loopt. Zou dat met apen te maken hebben? Zouden zij daar nog dichter bij staan dan wij vrouwen? En ik vraag me ook af waarom in Colombia iedereen ‘a la orden’ (at your service) zegt. Ik heb er met Carolina en de rest van het land hartelijk om gelachen. Toen ik de liefste hosteleigenaar bedankte voor het onwerkelijk speciale weekend op het onbewoonde eiland antwoordde hij lachend ‘ falta decir .. a ‘ juist.. maar de beste uitleg was van la paisa*.. Lorena, het meisje van the Fantasy.. ‘gewoon, todos por todos’ zei ze me terwijl ze hielp met de zeilen van de boot. En ik werd daar zo gelukkig van. Ik mis het nu al. 


Gisteren wilde we voor de tweede keer een pakket versturen naar de andere kant van de oceaan. Dat moet lukken in Panama stad toch? Zijnde één van poorten van de wereldeconomie door dat die fantastische kanaal. Dat zou je denken. Nou beste mensen, het is bijna nog makkelijker om een alcoholist binnen een dag van de drank af te praten dan dat je een pakketje wilt versturen van Panama naar Nederland. Jeetje mina wat was dat een aanfluiting, we werden van het kastje naar de muur gestuurd. Na het derde postkantoor binnen te hebben getreden om te vragen of ze misschien een pakket naar Nederland konden versturen was het raak. Gek genoeg zat er enkel een postkantoor voor internationale verzendingen aan de rand van de stad waar we dan maar per taxi naartoe zijn gegaan. We waren gelukkig nog wel zo slim om onze paspoorten mee te nemen, en toen we met de veel te zware doos vol bergschoenen en andere nutteloze waar een half uur in de rij stonden kregen we een paar formulieren in onze handen gedrukt om even in te vullen. We voegden ons uit de rij, vulden het papierwerk in en sloten we aan in de inmiddels nog langer geworden rij. Toen we voor de tweede keer de doos en de papieren wilde inleveren en het bedrag al klaar hadden liggen, keek de gezette medewerkster ietwat raar naar de doodnormale doos en zei dat er een speciaal papier om het pakket moest zitten dat we konden halen bij de supermarkt op de hoek. En met haar blik al gericht op de volgende klant,  richtte Karlijn zich enigszins ontdaan tot mij en zei dat zei dat ze het stuk papier wel even ging halen. Ik wachtte ook een beetje aangebrand op het bankje samen met de doos, en toen ze na twintig minuten niet terug was begon ik me zorgen te maken. Gelukkig dook ze een moment later op, met een rood hoofd. En terwijl ze tierend het stuk papier om de doos wikkelde zei ze dat in de supermarkt niemand haar wilde helpen, en het stuk papier uit wanhoop zelf maar van de rol af had gescheurd waarna ze een uitbrander kreeg van de caissière. Ze had in ieder geval bergen moeten verzetten om aan het lelijke stuk papier te komen, en voegde eraan toe dat ze ook een beetje genoeg begon te krijgen van alles. Even later hadden we het pakket strak ingepakt, van adressen en afzender voorzien. Klaar om verstuurd te worden. Toen we ons voor de derde keer in de rij voegden, en na enige tijd weer aan de beurt waren, pakte de dame de doos aan, rommelde in een laatje en gaf ons weer een papier dat ook nog ingevuld moest worden. Toen ze verder wilde gaan met de volgende krant, zag ik het gezicht van mijn reisgenote rood aanlopen en zei bits dat ze het nú hier wel even die handtekening zou zetten. De man achter ons was het daar echter niet mee eens, en terwijl ze de papieren snel invulde legde ik de Panamees haarfijn uit dat ik al een halve dag bezig was om het pak te versturen en dat ons geduld nu echt op was. De vrouw achter de balie keek ons met een schaapachtige blik aan, zocht vervolgens naar een Pritt stift om het stuk papier op de doos te lijmen, en die vond ze. Uitgedroogd. De dikke dame verdween achter de schermen en ik zag dat bij Karlijn het huilen nader stond dan het lachen. Bij mij precies andersom door de onbegrijpelijke situatie. Was dit echt? Ik heb zoiets werkelijk nog nooit meegemaakt. Panama. Wat een vertoning. Ik zei dat ik morgen nog weg wilde, toen we het uiteindelijk afgehandeld hadden en er een kleine glimlach van opluchting op het gezicht van mijn reisgenote verscheen. Want het is alles, alles, behalve a la orden.

Natuurlijk zal het land ook andere kanten hebben enkel ik zag ze niet meer. Een week lang leven als piraat heeft me ongetwijfeld beïnvloed. Ik schaam me nu al voor de uitbarsting..
.. maar ze hebben ook nog eens mijn lichtblauwe jurk gestolen in een de wasserette. Spoedig zal mij wreken.
Je kan enkel het leed verzachten door met de Reggaettonbus keihard naar Albrook te rijden- een weerzinwekkende Amerikaanse shoppingmall- , je misselijk eten aan chocola en Oreo koekjes, enkel tien euro meenemen en dan weer stuiterend terugkeren met met minstens vijf nieuwe jurken.. Je moet wat. Hoe zal ik het noemen; Pura Panamanía..?! Ik begin al symptomen al te vertonen...

Tot.. nooit


*Bucaramangas; Colombiaans merk kurkensleehakken (nee, ze staan me echt niet aso)
*Paisa; iemand uit Medellín
*Foutste Reggaeton : Check la ‘Tranca van Carlitos..

lunes, 28 de junio de 2010

Pirates of the Fantasy...



Ik kan één keer met m’n ogen knipperen, of twee of tien keer maar het blijft hetzelfde. Het is echt waar..op een boot, te midden van de meest paradijselijke eilanden. Zoiets valt volledig buiten alle fantasieen. Je bedenkt het nog niet in je wildste dromen om de caribische zee over te steken in een bootje naar Panama. Alleen als je teveel films kijkt. Je kan niet douchen en je kan er niet zomaar af, alleen als er land in zicht is. Vissen, snorkelen, naar de horizon staren en slapen zijn de dagelijkse bezigheden en de rum, bier en wijn is altijd op voorraad. It’s a Pirates life, zeven dagen lang. Het kostte ons alleen wel even tijd om een geschikte boot te vinden. Je wil niet met het eerste best wrak de zee op en ook met de kapitein moet het klikken. En de eerste die we in de haven van de colombiaanse stad Cartagena vonden -een vijf sterren catamaran - ging het al mis. De hele week waren we gelukkig met het idee met deze boot mee te mogen, maar toen deze uiteindelijk niet bleek te vertrekken vanwege een kapotte propeller moesten we een andere boot vinden en liepen we een week vertraging op in Cartagena. Maar dat was dan eigenlijk wel het laatste waar ik mee zat. Enkel hadden wel het voorschot al betaald en natuurlijk wilde ze ons dat niet direct teruggeven. Maar ach, ook daar is een oplossing voor. Je gaat naar het park in de stad. Spreekt daar een politieman aan en legt je verhaal uit. Vervolgens pakt deze zijn motor, spring je achterop en rijdt je samen naar de haven. Sneller kan je geld niet terugkrijgen. Hilarisch, maar eigenlijk wel spijtig.. het zij zo.


Eva, telefoon voor je. Zei het meisje achter de balie van het hotel nadat ik had gereageerd op een advertentie in Su's café. Het was de kapitein van de tweede boot en die zou al over precies twee dagen vertrekken. Toen ik de Engelse kapitein aan de lijn had kreeg ik er al een onbehaaglijk gevoel bij maar ik besloot het een kans te geven. We maakten een afspraak om zijn tropical bird te bezichtigen. Het was een warrig personage. Ik kende zijn geschiedenis natuurlijk niet maar ik vermoedde dat hij ooit ergens aan verslaafd moest zijn geweest. Daar is op zich niks mee, je kan je leven wel weer op de juiste koers krijgen, maar zijn handen trilden nog steeds en zijn handtastelijkheid bij de eerste ontmoeting zette me toch aan ’t twijfelen. Je gaat er wel mee in zee, een week lang. Toen we bij de haven aankwamen om zijn boot te bezichtigen gingen we niet zoals gebruikelijk via de steigers, maar moesten we een brug over klimmen, om vervolgens in een wrakkige roeiboot zijn boot te kunnen bereiken. De motor van het roeibootje bleek gestolen in Jamaica. Toen we bij de bird aankwamen was het werkelijk één grote porquería oftewel zwijnenstal zoals ze dat zeggen. Overal lag rotzooi, vochtige matrassen, lege vaten, jerrycans en flessen. En dat wel één dag voor vertrek. De man biedde zijn verontschuldigen aan voor de bende, gaf een beetje stamelend uitleg over de reis en vroeg daarna dan wel direct wat we er van vonden. Ergens in mijn binnenste binnen waren alle alarmen en waarschuwingen al enige tijd afgegaan en ik zag dat Karlijn nog aandachtig luisterde en vragen zonder dat er iets van weerzin aan haar te merken was. Later bleek dat ze het verdomde goed wist te verbergen. Ik wou alleen maar weg. We bedankten de zeerover voor zijn uitleg en de moeite maar dat we het toch te snel vonden. Hij kwam ons nog haastig achterna of het soms vanwege de prijs was, en dat hij daar eventueel wel wat aan zou kunnen doen. Nee bedankt. Ik zwem nog liever naar Panama dan dat ik mijn leven waar op een zo’n wrak met een deze kapitein. Opeens draaide de ziel zich om en beveelde zijn Jamaicaanse hulpkracht om ons dan maar terug te roeien naar de brug. De vriendelijke rastafari gehoorzaamde en hielp ons de boot af. Julian mompelde nog iets grofs dat we het maar uit moesten zoeken ‘ of iets dergelijks. Ik voelde een woede in mij opkomen en wilde iets antwoorden maar besloot hem en ook mezelf te sparen. Ik was een beetje ontdaan door de onbeschofte houding van deze zeepiraat, maar ach, always look on the bright side of life, no? Nog een week Cartagena de Indias.. en ik kan er gewoon echt niks aan doen.Ook Karlijn leek ergens opgelucht toen we het gammele wrak verlieten. En lachend liepen we terug over de boulevard richting het oude centrum van Cartagena. Back in la vida Loca. Wat erg ..niet?
Maar toch is drie keer scheepsrecht. Het klopt precies. De derde boot die we zagen was the fantasy. En die was nog mooier dan in je gekste fantasies. De 50ft zeilboot deed ooit dienst als model voor de Amerikaanse serie Fantasy Island. Werkelijk een sprookje. Van binnen was alles koper met kersenhout, het moest een luxe boot zijn geweest. Er lagen oude boeken en kaarten, een soort Titanic mini. Toen we Jack aan de telefoon spraken en we hem later ontmoeten was alles goed. Hij sprak rustig en duidelijk over de reis, de plannen, paspoorten, het leven op zee voor een week én ook niet onbelangrijk; de veiligheid. Toen hij als laatste het levensverhaal van zijn boot vertelde, wilde ik direct naar de haven om de Fantasy te ontmoeten. Hij zei ons nog dat we beter morgen konden komen omdat het er nu nog wel rommelig uit kon zien - het kon ons nooit erger zijn dan de voorgaande bird - maar na het zien van onze gezichten zaten we toen minuten later in de taxi naar de haven. Met een bootje mét motor kwamen bij het wonderlijk mooi piratenschip. Ik keek mijn ogen uit en ook Karlijn bleef maar kijken. Toen de avond viel en we later terug in de taxi zaten, knikte ze. The fantasy? Ik twijfelde niet meer. Volgende week maandag gaan we el Gran Colombia verlaten, met Captain Jack.
En echt. Het zijn natuurlijk allemaal mensen zoals jij en ik, maar echt lezers, kapiteins vallen buiten de boot.. Of eigenlijk alles wat binnen de boot zit, daar valt de rest buiten. Allemaal hebben ze wel iets los zitten . Dat kan ook niet anders zoveel dagen op zee, dat kan niet goed zijn. Op 22 Juni om 6.30 p.m verlieten Colombia terwijl de zon langzaam onderging in Cartagena de Indias. Wat mooi zoiets. Toen we de skyline langzaam uit het zich zagen verdwijnen werd ik overvallen door intens dubbel gevoel. Het was spannend en zeker part of the dream, maar waar ik toch iedere keer maar weer tegenop zie is het afscheid nemen van steden, gelukkige momenten en mensen. Een stad vol herinneringen. Het liefst zou ik mezelf op die momenten willen splitsen en willen verdelen over zeven steden.
Na enkele uren socializen op het achterdek viel de nacht viel in en iedereen maakte tegen een uur of één aanstalten om te gaan slapen in de hut. Captain Jack en de Colombiaanse hulpkapitein Rafaël, bleven zwijgend naast het roer zitten. Lorena en ik dooden de stilte al kletsend op het achterdek van de boot. Tweeëntwintig jaar was het meisje, kwam uit Medellín waar haar familie nog woonde. Ze vervulde de rol van kokkin en andere huishoudelijke klusjes binnen de boot. Toen we 's avonds op het achterdek flauwe grappen maakten over van alles en nog wat sprong ze opeens van de bankje, verdween in het krappe keukentje, en kwam even later terug met een fles rum in de vorm van een schedel. Wil jij, Eva? Ik twijfelde even, ik heb nog nooit gezeild en ik weet niet of het wel zo’n goed idee was om aan de rum te gaan als je al constant bezig bent met het corrigeren van je evenwicht maar goed, toen ik Lorena’s vragende gezicht opmerkte met de bespottelijke fles in beide handen moest ik eigenlijk al lachen. Wat maakt 't ook uit, we zien wel. Maar ik besloot het maar bij een paar slokken te houden. Lore daarentegen, nipte de nacht vrolijk door terwijl haar stem werd steeds luider werd en het lachen ging ons beide ook steeds gemakkelijker afging. Tegen drieën viel er een moment van stilte, enkel het klotsen van de golven tegen de boot kon je horen. Er stak een wind op en de zee werd steeds onrustiger. Lorena had er blijkbaar genoeg van en borg de fles weer op in de kajuit. Het kostte haar zichtbaar moeite om het trapje weer op te komen maar toen ze eenmaal weer naast mij was belandt, Jack in slaap was gevallen en Rafa zwijgend doorzeilde, voelde ik een traan op mijn knie. En toen ik goed keek zag ik twee grote trieste donkere ogen. Hortend en stotend vertelde zij me haar verhaal. Ze mistte haar familie uit Medellín, en dat ze werkte voor hen en het beetje geld dat ze verdiende opstuurde naar huis. Als laatste vertelde over dat Jack als een vader voor haar was, haar redding. En dat ze blijkbaar iets voor hem voelde al had hij een andere vrouw. Een blondine uit Bucaramanga. De tranen stroomden over haar gezicht, en ik wist niet zo goed wat ik zeggen zou. Vriendschappen zijn veel waard, en liefde is mooi, maar soms ook zo vernietigend. Toen het wat rustiger werd besloot ook ik te gaan richting het grote bed beneden. Echter werd ik twee uur later weer wakker door een harde klap...
Ik schrok me wild en plotseling lag ik ongelukkig naast een gitaar die van de plank boven mij naar beneden was gevallen. Ik probeerde het ding beneden te leggen. De schuit schudde wild heen en weer en ik vroeg me dringend af of dat wel zo hoorde. Het dakluik boven het grote bed gaf toegang tot het bovendek en ik gilde naar Rafa of dat alles wel goed was. Deze antwoorde rustig.. ‘ja hoor’, achtien knopen, dat is normaal. Normaal? Hoe gaat ik dit ooit nog volhouden. Ook Karlijn was inmiddels wakker geworden en haalde lachend de naar beneden gevallen boeken van het bed af. Ik staarde uit het raampje en zag de witte schuimkoppen genadeloos tegen de schuit aanklotsen. Que Dios nos bendiga, dacht ik. Na een uur kijken won de vermoeidheid het van de onrust en ik viel weer in slaap. De tweede dag, na een ontbijt van alweer eieren en arepas - een soort maispannenkoekjes- was de hele godganse dag zeilen op open zee. Lorena lag uitgeteld op het bankje beneden en was zo goed als tot niks meer in staat. Jack lachte voorzichtig, ‘ze is ook niks gewend, zoiets doet ze nooit’. Het Australische stelletje lag een boek te lezen op het voordek en de Japanse Yutaka en de Spanjaard Alberto communiceerden in gebarentaal. Naciones Unidas noemde Rafa dat terwijl hij met touwen de watertank opnieuw vastbond. Na twee dagen varen begon er bij mij ook al iets te knagen. Je zit op een boot, je ligt op de boot, je praat op de boot, je eet op de boot, je slaapt op een boot, oftewel je woont in een boot, je kan niet douchen, en je kan er niet af. Je moet je constant richten op de horizon want anders word je zeeziek. Boeken lezen gaat al lastig, en nagels lakken blijkt ook een moeilijk klusje, alhoewel als je het echt wil… het zeker mogelijk is. Het nam niet weg dat ik al na twee dagen open zee blij was dat ik land in zicht had. En nu denk ik.. hoe moet dat wel niet zijn gegaan als ik ooit met Columbus mee was gevaren.. Ik zou ’t knap vinden als ie het langer dan een week met me zou kunnen uithouden. Enfin. Bij het zien van de Cocobanderas eilanden moest ik wel weer even drie keer knipperen. Is dit echt? De panamese archipel was werkelijk onwerkelijk. 100% bounty, alleen ernaar kijken was al genoeg. We stationeerden de schuit tussen de grootste twee eilanden - want het waren er zeker een stuk of tien- en ik kon niet wachten om van de boot een duik in het helderblauwe water te nemen en naar één van de eilanden te zwemmen. De rest van de dag werd er nog wat rondgehangen op de eilanden, gesnorkeld, zeesterren verzameld en werden er nog wat langostas en andere zeeschatten gevist voor het maal van de dag. In de avond terwijl Karlijn en ik zaten te vissen op het voordek stippelden we routes uit op de landkaarten van de lonely planet. Yutaka las een boek op het voordek en Lore, Rafa, Alberto en Robbert waren richting het naufrago gezwommen en de Captain? die lag al te slapen.
De volgende dag na het ontbijt van wederom eieren en de pannenkoeken zeilden we verder richting de Panamese kust. Het zou nog een dag varen zijn om de rest van San Blas eilanden te bereiken. Later in de middag kwamen we bij een plek die bijna nog mooier was dan de Cocobanderas eilanden. Kan dit? Ja dit kan. Chichime was werkelijk het mooiste eiland dat ik in mijn leven ooit heb mogen aanschouwen. Tegenover het eiland, lag nog een ander kleiner eiland, en de zee daartussen was tijdens het eb ondiep geworden. Zodat het werkelijk leek vanaf een afstand dat je over water kon lopen. Door de kleurige visjes en het museum onderwater vergat ik telkens dat ik mijn snorkel ophad waardoor deze telkens volliep met water en ik gedwongen was naar boven te zwemmen. Altijd had ik een soort van angst gehad voor de zee, maar het werd elke dag minder. De vierde dag durfde ik samen met de mannen te gaan vissen op octopusjes, langoustines of kreeft in het rif met het harpoengeweer. Tot dat ik plotseling een enorme mantelrog onder me door zag zeilen en Robbert vertelde over de haaien een eindje verderop, wist ik niet hoe snel ik naar boven moest komen. Ik ben de sloep een half uur niet meer uitgekomen. Maar ook daar kom je weer overheen. De rest van de dag slenterden Carolina en ik over het paradijselijke eiland, schoten we lachend ongezouten plaatjes met de zeesterren en lagen we in de branding te kletsen over koetjes en kalfjes.. nou ja apen en kokosnoten dan. Die avond na een piratenmaal van gedroogd vlees en bananenchips nam Rafa ons mee naar het eiland waar een groot vuur brandde. De hele avond zaten we op een boomstam en vermaakten ons grinnikend met de restanten rum die we nog over hadden. Even na middernacht manoeuvreerde Rafa ons terug naar de Fantasy waar de buurkapiteins en enkele buurpiraten al zingend de nacht de nacht verstoorden. Ik ging op het voordek zitten vissen om even van het gelal verwijderd te zijn. Even later werd ik vergezeld door een Argentijnse kapitein. Een bijzonder persoon, hij was enkel vierentwintig, net als ik en voerde van Mar de Plata via de Antlantische- de Caribische zee en de Golf van Mexico richting Miami. We praatten nog even door en toen ik mijn geduld begon te verliezen omdat ik de hele dag nog niks had gevangen pakte hij mijn vishengel over.‘Weet je?' zei hij met het zwoele argentijnse accent,
‘het belangrijkste is niet het vangen van de vis, maar het vissen op zich’.
Zijn gezicht kwam steeds dichter bij het mijne en ik schoot in de lach. Gelukkig brak een dansende Lorena het moment. Ze greep mijn hand en we dansten een salsa op het dek. Vamos Caliiii, gilde ze.. De Argentijn lachte ook om het grappige moment en toen hij me even later passeerde gaf hij me een knipoog. Toen iedereen aanstalten maakte om te vertrekken, was dat ongetwijfeld het meest hilarische moment van de avond. Alle drunken sailors vielen nogal onhandig van de zeilboot in hun sloep om terug te kunnen naar hun zeilboten. Enkele vielen in het water, anderen over elkaar heen. We ruimden met z’n vieren de boot nog even een beetje op en praatten over de avond. Een bleek maantje verlichtte de sterrenhemel. Een heuglijke nacht. Naciones Unidas, alleen je moet het niet te letterlijk nemen, lachtte Jack richting mij. En grinnikend liep ik het houtje trapje af naar beneden...


De volgende ochtend was iedereen wat later dan normaal. Rafa was al druk bezig met het opruimen van touwen, het Australische stelletje was tv aan het kijken en Lore lag wederom uitgeteld over de sofa. Even later startte Jack de motoren van de Fantasy; Rumbo naar de rest van de archipel… De dag bestond wederom uit chillen op de boot, en terwijl ik naast de vishengel de Zuid Amerikaanse geschiedenis aan het bestuderen was in één van de boeken die we op een boekenmarkt in Cartagena op de kop hadden getikt, werd ik opgeschrikt door een hard ratelend geluid naast mij. De lijnen stonden strak en de hengel boog pijnlijk naar achteren. Ik durfde hem niet uit de houder te halen uit angst dat ik met hengel en al overboord zou slaan. Wat moet daaraan zitten. Een potvis? Rafa en Alberto kwamen al aangesneld en probeerden met zijn tweeen het enorme spartelende vissebeest met een net en een haak in de boot te krijgen. En dat lukte. Even later stond ik met de stevige Guajo in mijn armen, maar een kleine drie uur later lag enkel nog de graatjes verspreid over onze borden. In de namiddag, kwamen aan bij de laatste groep eilanden.De 50 uitzonderingen die worden bewoond door de autonome indianengroep Kuna Yala. Ze leven van het toerisme, visvangst en de prachtige molas, de felgekleurde bewerkte doeken met afbeeldingen van vissen, dieren of andere vormen. Toen we de eilandengroep naderden en the Fantasy haar anker uitgooide nabij het eiland Nalunega en Wichubwala, kwam er een hartelijke Kuna Yala in een kano voorbij om ons op te halen en een rondleiding te geven over de eilanden. Er waren schooltjes, huisjes, kerkjes aanwezig. Geen hotels of resorts gelukkig. Je kan gewoon blijven crashen in een hangmat, net zoals de lokale bevolking, zoals iedereen. Tegen het vallen van de avond, speelden we nog een potje volleybal op één van de eilanden, en toen we er genoeg van de partij hadden en de zandmuggen ons begonnen te aanbidden vermaakten we ons de rest van de avond met Jack’s gitaar op de Fantasy. Dit zou de laatste avond zijn want de volgende dag zouden we het vasteland bereiken.
Zouden. Want het kan je nooit allemaal voor de wind gaan. Dat had ik inmiddels al wel geleerd in Argentinië, Colombia, Chili waar dan ook. Toen we afscheid hadden genomen van de mensen van Wichubwala en Nalunega en we al weer een tijdje op open zee richting de Panamese kust voeren gebeurde het onverwachte. Ik had genoeg van het zonnen op het voordek en terwijl Jack en ik zaten onder het dakje bij het roer voor ons uit staarden, voelde we opeens een schokkerig geluid. De motor van de Fantasy haperde en viel plotseling uit. De kapitein keek me strak aan en beviel Rafaël om naar beneden in de motorkast te kijken wat er loos was. Terwijl Rafa beneden bezig was en gebaarde de motor opnieuw te starten gaf de zeilboot geen reactie. Daar zaten we dan. Er werden nog enkele dingen geprobeerd maar het mocht niet baten. Het navigatiesysteem werkte nog wel, gelukkig genoeg. En op zich hoeft het geen probleem om zonder motoren te zeilen, legde de Kapitein ons uit, maar als er ook nog eens geen wind is, dan varen we simpelweg in de verkeerde richting. Ik staarde naar een tanker die ik in de verte zag en hield me vast aan de reling vanwege de misselijkmakende deining van de zee. En nu? De kapitein haalde zijn schouders op, en Rafaël kwam met het idee om het spinaker te heisen in de hoop op het vangen van een beetje wind, en even later sierde het grote blauw-witte zeil de steeds donker wordende hemel. Het mocht niet baten, en terwijl ik aan mijn rechterkant zag dat het aan land stormde en onweerde deed ik een wanhopige poging tot een gesprek met de windgoden. Misschien verstaan ze wel. Karlijn en Yutaka trokken wit weg door de bewegingen van de boot en besloten te gaan slapen tot dat we ergens zouden belanden. Ik had daar gelukkig geen last van, alleen moest ik me wel constant richting op de horizon. Het werd al donker en ik zag Jack, Rafa en Alberto overleggen en even later lieten ze de kleine sloep die achter aan de boot hing vieren. De tanker die ik drie uur geleden nog naast ons voer was al een uur geleden uit het zicht verdwenen en het leek erop of we geen meter vooruit gingen. Op het navigatiesysteem zag ik dat we sterk waren afgeweken van het lijntje dat we hoorden te volgen, en als we zo doorvoeren zouden we aanspoelen midden in La Guayra, één van de nationale parken van Panama. De sloep werd vastgeknoopt aan de linker zijkant van de Fantasy en enkele jerrycans met brandstof werden in het bootje gezet. Rafaël zou de boot in de goede richting duwen met behulp van de kleine motor van sloep. Qua brandstof zouden we het dan net moeten redden. De hele nacht heeft de jonge colombiaan in het bootje doorgebracht en toen ik de volgende dag tegen een uur of negen wakker werd en in mijn ogen wreef zag ik dat we in de haven van Portobelo moesten zijn.
Jack vertelde me later dat ze tot vijf uur in de ochtend hadden doorgewerkt om de boot in de goede richting de duwen. Jack en Alberto waren de hele nacht bezig geweest en Rafaël had maar liefst vier uur lang in het kleine bootje gezeten, in de regen. Ook dat hoort bij a pirates life..Uiteindelijk waren we tegen zessen dan in de haven aangekomen, en hebben nog enkel vier uurtjes kunnen slapen. We zijn er. Panama... 


Panamamusic.punto.com.punto.PA


Liefs Eva

domingo, 20 de junio de 2010

No enviadas...



Beste Bogotá..,

Wat een stad... Ik heb nooit echt kunnen begrijpen hoe jij in elkaar zit maar het lijkt me interessant om ooit uit te vinden want ik snap er eigenlijk vrij weinig van. Straten hebben vreemde nummers en combinaties zodat zelfs taxichauffeurs niet weten waar ze heen rijden. Op de hoek staan politiemannen met weerzinwekkende geweren doodgewoon een ijsje te eten en doordeweeks na achten ’s avonds was er geen restaurant open. Bovendien was er niet één Colombiaan is die je in de avond ook maar twee blokken alleen liet lopen om bijvoorbeeld eten te halen. Ook al kon je de pizzeria op afstand al spotten. En op jouw beroemde Plaza Bolivar kwam een merkwaardige zwerver naar ons toe en zegt dat het beter van niet is om achter het plein te lopen. De stad is werkelijk onberekenbaar. Net als de regen die plotseling naar beneden kwam vallen terwijl de zon gewoon scheen of de meest luxe bussen die garanderen dat ze direct gaan terwijl ze onderweg nog minstens zeven keer stoppen om juan- en- alleman op te pikken. Overigens stond in het aanwezige busbadkamertje het raampje gewoon wagenwijd open, en natuurlijk moest de bus net naar de binnenste baan rijden en vaart minderen terwijl ik daar net even gebruik van wilde maken. En ik gá al nooit in de bus. Ondoorgrondelijk soms hilarisch Bogota. En niemand gaf eigenlijk écht antwoord op al mijn vragen. Toen wij na het dumpen van onze backpacks in een fijn hostel in de wijk la Candelaria het aankomende weekend het eerste beste Zuid - Amerikaanse bal afwachtte op een paar nieuwe felroze hakken werden we teleurgesteld door de meedogenloze politieke restricties in de vorm van de Ley Seca. Er mocht drie dagen lang geen alcohol worden gedronken, alle winkels, restaurants en barretjes sloten de deuren voor enkele dagen. Er was geen feest, er was niets. Alleen een stelletje irritante Australiërs die de sfeer verpestten door voor de vijfendertigste keer de beachboys te draaien tot vijf uur ’s ochtends en een slechte kopie van een sentimentele Braziliaanse film. Het maakte mij energieloos, ik begreep het maar niet. De eerste dag was het halve hostel nog voorbereid op de drooglegging van de hoofdstad. Er was nog voor even whisky, aguardiente en sigaretten en terwijl een twintigtal militairen buiten de straten wachtlopen op de mogelijke grillen van de Colombiaanse verkiezingen bleven wij binnen de muren van de herberg en speelden met het fuego van Bomba estereo de ganse nacht poker. Ik probeerde ook dit spel te begrijpen maar er werd in een rap tempo gespeeld en door een combinatie van een vreemde taxirit, een zware pizza, en een moeizame nacht op de Chileense airport had ik moeite om het nog langer te volgen. Clara won, de kleine Colombiaanse met de schorre stem en tegen enen maakte ik aanstalten om naar boven te gaan. De tweede dag was er niks meer.. Niet alleen door het gebrek aan alcohol dat er negen van de tien keer altijd al in de eerste nacht doorheen gaat, maar ook de gevolgen daarvan maakten het dat de day after de halve wereld alleen maar suf voor zich uitstarend op de banken bleef hangen.


Bogotá is voor the experienced. Er wordt veel geleerd en hard gewerkt. De transmilenio shuttlebus puilt iedere dag uit van de duizenden mensen die naar hun werk gaan en terugkeren, overdag vullen de straatverkopers de carreras met hun bonte stalletjes en op de markt hangt de fleurige Colombiaanse mode uitgehangen. We ontdekten al lopend door de stad dat de septimazo één van de hoofdstraten moet zijn. Het heeft twee kanten. Een vrolijke en een uiterst trieste. Van openingstijden heeft men ook nog nooit gehoord en informatie is er niet of nauwelijks te vinden. Er was weinig romantiek te vinden en als het er is, dan vind je het enkel in één van de restaurantjes in de zona Rosa waar je met de taxi naartoe moet, vijf meter loopt om binnen te komen, om vervolgens weer te vertrekken en dezelfde vijf meter terugloopt om weer in de taxi te stappen. Vrijheid is er niet, maar Colombia is op weg. Na enkele dagen besloten we een weekend naar Villa de Leyva te gaan, een stadje op enkele uren van de metropool waar de hele stad naartoe ontsnapt als het puente is of – inderdaad - Ley Seca. Het is ergens betreurenswaardig, dat de Colombiaanse overheid het eigen volk wantrouwt en de kleine genoegens ontzegt tijdens de verkiezingen, zelfs de bevrijding van het kantoor– van vrijdag tot en met maandag – na de hele week hard werken in de vuile luchten. En niet één dag, maar het hele weekend. Echt, wat een vertrouwen, en wat een onduidelijkheid… maar ik weet zeker dat er ergens in de stad toch nog wat van Colombia terug is te vinden, samen met de Colombiaanse jeugd in het paarse huisje in la Candelaria gelukkig wel, daar hebben we toch nog kunnen dansen en kunnen lachen. Maar toch, ik snap er niks van..nada..


Buenos días Villa de Leyva:

Na urban bogota waande ik mij plotseling in een stad vol bloemen, chocolaatjes en pittoreske steegjes met hele grote stenen. Girls just love that.. behalve als je weer op hakken wil lopen want echt, dat is weer niet te doen. Denk aan het domplein in Utrecht vertienvoudigd op schaal van stiletto? Maar goed, waarom zou je ook, ik heb natuurlijk nog twee paar mooie laarzen en bovendien regende het op de dag van aankomst. Nee geen buitje.. maar echt, het regende. Geen zonnestralen maar het regende tot de straten in rivieren veranderden en dan we met een aardige lokale voorbijganger ongeveer tien meter verder bij ons hostel af konden werden gezet, of we konden zwemmend. Villa Real, het hostelletje waar we verbleven hadden we zo goed als voor ons zelf en dat zorgde ervoor dat Marisol, de vrouw des huizes ons als leden van de familie behandelde. Na een ruige busrit door het Colombiaanse land kwamen we rond drie uur ’s middags aan in la villa. Een uur later, viel de regen er al met bakken uit en de dag daarna zag het er ook niet veel beter uit. De altijd mooie bloemetjes hingen er enigszins verlept bij en de stad was grijs en zo goed als verlaten. Na deze koude douche van regen maakte het ijskoude water in het hostel ook niet veel meer uit. In Bogota hadden we wel eens een hele dag zonder water gezeten dus dat was dan beter dan niks. Ook dat is Colombia. Toen de derde dag de zon scheen besloten we de gok te wagen en een mountainbike te huren om naar la periquera - zeven watervallen – te fietsen. In enige toeristenbalie van la villa zeiden ze dat het ongeveer 7 kilometer fietsen was. De vrouw van de mountainbikes zei dat het wel wat langer moest zijn, en volgens Marisol deed je er wel 3 uur over.. De eerste uit het rijtje had het netjes uitgetekend en dat zei dat we de eerste weg naar links moesten nemen, de tweede stuurde ons naar rechts en de laatste naar links. We kozen voor links en hebben onderweg nog een paar keer gevraagd of we op de goede route zaten. Alles ging goed. Totdat we een half uur lang bergopwaarts bleven fietsen en dat we onderweg bij een winkel maar hebben gevraagd of dit wel de weg naar de watervallen was. En nee.. we werden weer teruggestuurd de berg af. Onder aan de berg hebben we het nog eens gevraagd en deze vriendelijke man vertelde ons dat we de berg weer óp moesten..
We hebben hem vriendelijk bedankt en de fietsen teruggebracht en zijn met de taxi naar de watervallen gegaan. Robert, de taxichauffeur zou op ons wachten tot we de ronde gemaakt hadden. hij boodt zelfs aan om met mij naar beneden ab te seilen zodat de dag nog een enerverend tintje zou krijgen. Want Villa de Leyva.. je bent beeldig, pittoresk en authentiek.. maar spannend is anders. En dat hoeft ook niet. Al die weelde, frijola wijn of weet ik veel-wat,brave paardjes, hartvormige chocolaatjes, en een appeltaart a la guerilla, bloemen en het knusse hostelletje. Het siert je. Een plek om mooie gedichten te schrijven en zoete ballades. Bedankt voor het behaaglijke gevoel.. we schrijven!


Querida Taganga, Santa Marta y Tayrona:


Dios wat had ik een spijt… dat ik de avond daarvoor iets te lang in de media luna was blijven hangen. En net iets teveel salsa’s had gedanst, en dat er net iets teveel rum in de mojitos zat. Of misschien, nou ja- gewoon net iets teveel mojitos dan. De man met de hamer of op z’n Colombiaanse el man met el martillo komt heb ik ook totaal geen medelijden met mezelf. Maar die betreffende dag was ik wel een beetje zielig. Het was een combinatie van de klassieke hangover maar dan in tweevoud, mijn zware rode backpack en Marsol, de fijne Colombiaanse busmaatschappij die ’s ochtends iets té vroeg klaarstond.Alles was gewoon té. Daar gingen we dan. Op naar Santa Marta in een hemelsblauwe van. Iets waar je altijd al van droomt; de airco stond minstens op -15, en bij Barranquilla viel het er wederom met bakken uit. Bovendien was de weg van Santa Marta naar Taganga ook al niet om over naar huis te schrijven... Volledig brak, ziek en misselijk kwamen we het busje uitgevallen, en wat? Het hostel was vol. We zouden onszelf niet zijn als we gewoonlijk met een pijnlijke glimlach verder gingen zoeken want die avond was zeker de moeite waard, dus no complains want eenmaal in Taganga kwam alles goed na een korte ploegtocht door de modder. Onze kamer in het kleine hostelletje La Tortuga had een wonderbaarlijk mooi uitzicht over de zee..én een hangmat.
De volgende dag zijn we - op z’n Colombiaans - dus met de lokale busjes boodschappen wezen doen in Santa Marta. En dat was leuk. Je moet alleen wel weten hoe zoiets werkt want het staat niet in de lonely planet, dus hier de ontbrekende handleiding; Colombiaanse minibusjes, het kan van levensbelang zijn ; Je springt de bus in, snel, want ze rijden weg voordat je er erg in hebt. Het kost je zo’n twintig cent, er klinkt vrijwel altijd een vallenato en als de chauffeur niet meezingt, is hij aan ’t bellen of iets anders aan ’t doen behalve navigeren, en geloof me de wegen zijn niet zoals bij ons maar het gaat meestal wel goed. Daarnaast blijven de deurtjes meestal open staan en wat met normaal vervoer zo’n 15 minuten duurt doen deze Colombiaanse minibusjes in 5 minuten, dus zorg in hemelsnaam dat je jezelf vasthoudt zodat je er niet uitflikkert. Neem geen drinken mee, zet niks op de grond want je vind het niet meer terug, er zijn geen gordels en er kunnen altijd meer mensen, uien of aardappelen bij. En dan het rubriek ‘toeteren’. 1x toeteren: ik rij achter je. 2x toeteren: ga uit de weg. 3x toeteren: ik rijd nu dwars door je heen… Het is net een kermisattractie en gegarandeerd lol voor twintig cent.. op naar el Parque Tayrona.. waar ik op mijn gekleurde slippertjes een geheel verkeerd voorgestelde jungle inging. Ik dacht aan tien minuten lopen over een paadje dat naar het strand zou leiden. Maar niets was minder waar. Het was een woeste ruige jungle vol modder, gaten en omgevallen bomen. en dat allemaal door het ontbreken van goede informatie over de staat van de paden en de natuur. Het zij zo. In Brazilië zouden we met een 4x4 over deze paden zijn gegaan maar goed.. ik kan dat natuurlijk ook op slippers. Er stond nog wel een bord, ‘Wie teveel van zijn schoenen houdt, kan beter niet gaan lopen’ (echt, ik lieg het niet..). Na 3 kwartier lachend baggeren kwamen we dan eindelijk aan in een verassend paraíso.. Een maagdelijk breed wit strand, wuivende palmbomen, en een zilveren zee.. en dat stond ook nergens aangegeven, waardoor het vreugdevolle moment nog harder insloeg.. Ik was spontaan alle modder en de slopende tocht door de colombiaanse jungle vergeten. Tayrona, ik ga voorlopig nog niet terug, ik overleef ’t hier wel..geef me enkel een hangmat want er zijn kokosnoten en bananen in overvloed.. en mijn bikini heb’k al aan.


Allerliefste Cartagena de Indias ...


Mi Amor lunatico.. Misschien was jij wel de beste plek waar ik in al die maanden heb rondgehangen. Alles was waanzinnig mooi. De gekleurde koloniale huisjes in het oude historische centrum met de balkons met de lichtblauwe deuren, de pleinen en de straten, de koetsjes die als losse versiersels door de smalle straten heen manoeuvreerden en de Afrikaanse vrouwen met de grote fruitmanden op hun hoofden, de grote stadspoort met de klok en jouw murallas die jou al sinds de 17e eeuw doen bewaken. De haven. Van de zon op Plaza Bolivar tot Santo Domingo by night. Van al het antiek verkleurde tot het strakke nieuwe aan de andere kant. En vergeet vooral de mix aan mensen niet. Alle jurkjes mogen en slippers hakken en laarzen passen ook.. maar je moet er wel op kunnen dansen. Want dansen gaat er vanzelf.
Maar Cartagena, je hebt twee gezichten. De kant die je als passant misschien niet direct ziet, maar ergens in de achterste buurtjes, aan de rand van de stad.. werken mensen hard om te kunnen overleven, zoals de schaars geklede meisjes 's avonds op straat, die met kapotte zielen zijn opgehouden met dromen, en met hun grote lege ogen je afwijzend nakijken. Prinsessen van de straat y sin tetas no hay paraíso. Ergens schaam ik mij diep.. wat een wereld.. Kon ik hem maar een beetje mooier te maken. Iedere avond moest ik om bij het historische centrum te komen langs deze meisjes, het verbitterde mij ook, maar wat kon ik nu doen? Ook al is het geluk niet eerlijk verdeeld er ook gelukkige mensen die slechts een tentje bewonen op het strand, een steiger en enkel een bootje. De laatste was Giovanni, eenentwintig jaar oud en vader van twee prachtige dochtertjes. Soms werkte hij als kok, dan timmerman en hij viste er wat bij. Hij had niet veel nodig zei hij. En terwijl we met de hostelero die avond een goed gesprek voerden op de steiger van één van de islas del rosario, vroeg hij zijn verloofde om de I-pod uit de tent te halen.. voor een beetje achtergrond muziek. Ik glimlachte. Dat zijn de fijne contrasten van Colombia. We glimlachten en waarschijnlijk dachten we hetzelfde. Hoe zal ik het noemen. Caribisch sentiment? Het ontroert...
Op een avond werden we ontvoerd door de Colombiaanse gebroeders, mee uit eten genomen naar een veel te mooi hotel.. het was een gezellige avond. We praten over Polo en over het dansen van de Champeta en spendeerden de laatste uurtjes op het stads strandje in Manga, de maan scheen een licht over de oceaan en een caribish briesje maakte een perfecte nacht. Alleen er was iets.. en begrijpen deed ik het weer niet. Het heeft vast met Bogotá te maken. De volgende dag zouden ze allebei naar de hoofdstad vertrekken voor werk en ik zou ze waarschijnlijk nooit meer zien. Twee kussen, bedankt.. en tot ooit, waren de laatste woorden toen we weer terug op de Media Luna straat waren.

Colombia is onvoorspelbaar. Ik had een zwak voor de hotelero.. Stel je een griekse god voor, maar dan ééntje geemigreerd naar de Cariben. Hij ontvoerde ons naar de maagdelijke islas de Rosario om te zwijgen, te praten, te drinken om weg te gaan van het werk dat zijn hostel 'de halve maan' met zich meebracht en gewoon voor gezelschap... Het hostel ging werkelijk fantastisch, zijn jonge ondernemende geest, en zijn intelligentie wist hij goed wat je zoekt in Colombia..maar maar werken is het wel. Hij klaagde over werken met de costeños die iets minder efficiënt en vooral langzaam te werk gaan. Ik merkte dat hij bevestiging zocht in de manier waarpop hij zijn leven inrichtte en niet wist of het wel de juiste manier was, en waar een ander zich uitleeft op de dansvloer, een studie of andere hobby en met zijn romantische ziel vergreep hij zich aan vrouwen en aan alcohol... maar toch..ik ben ervan overtuigd dat hij succes zal boeken. Zijn hostel heeft alles wat je ook maar zoekt. Werken moet, als een paard. Werken zodat je vergeet waar je het eigenlijk doet. Hij knikte en ik pakte mijn glas... ik mag je.. Dan was er nog Su.. een echte powerwoman die door een fouten nooit echt kansen heeft gehad. Net als ik is ze ervan overtuigd dat je door een sterke wil in staat bent om dromen realiseren. Nu heeft haar eigen café. Niks is onmogelijk, alleen voor de één is het makkelijker als voor de ander' zei ze me nog, waar ik vol overgave mee instemde igual, persiguiendo el sueño loco. Het café is Su en Su is het café. Op de muren zijn gedichten in alle talen op de muren gekalkt in alle talen door passerende reizigers uit alle hoeken van de wereld. Het meubilair is de costeña zelf, met alle bloemen en versiersels in haar bruin gekrulde haar en meestal een vluchtig jurkje of heeft ze een ander gebloemde flard stof omgeknoopt. Voor mij vertegenwoordigd ze la pura vida. En ik ben er bijna zeker van dat zelfs scrooge geen glimlach kan verbloemen bij het betreden van Su’s Caribische café. Ze praat soms zo snel in een accent van de kust dat je haar af en toe niet meer volgt, maar dat doet er niet toe. Ik kan daar naar blijven luisteren zonder te horen wat ze zegt. Het is kunst met onvervalste felicidad. Het hoort zo. Ze werkt hard aan de weg maar het gaat haar voorspoedig. Met Su kan je vallen en opstaan en toch blijven lachen, ook al hou je weleens blauwe plekken over of gebroken neuzen . Met Su kan je dansen, en zingen, lachen en drinken en uit je dak gaan op het dak van een hotel. Met Su is er altijd ‘oprechte gekke liefde voor het leven’, omdat ze niet zonder kan, en dat merk je vooral in het café; ‘Amor lunático'. Wat een energie!

Ik zal je missen. Cartagena. Van las islas del Rosario, Manga, la playita, de reggaeton, de alegría, die avond met die polo spelers.., de salsa met de caleño op het dak van de Media Luna. De wandelingen door de stad met de hotelero met zijn hond, de lancha waar je bont en blauw uitkwam, het straatje van de verbitterde prinsessen, ondanks mijn dubbele gevoelens.. waar ik met Carolina niet meer bijkwam door een ordinaire grap op een verkeerd moment én het foute uur.. ‘a la orden’ was het.. Ja ik zal het missen.. colombiaanse hakken en hangmatten tot de laatste zonsondergang. Cartagena de Indias..Estás en mi corazón..