jueves, 2 de septiembre de 2010

La muerte de las mariposas


Een  man met een harp. Ik wist niet goed wat er gebeurde en toen het lied bijna tot een einde was gekomen, vroeg hij me of ik wist waar het over ging. Wat ik precies had verzonnen wist ik niet meer maar ik gokte in ieder geval mis. Veracrúz, verklapte de man met de harp. Je kan niet weggaan zonder het gezien te hebben, voegde hij toe. Even had ik de neiging om hem te bedanken voor het aanbod, waarschijnlijk uit bescheidenheid, maar ik wist dat ik dat niet moest doen. Bovendien wilde ik heel graag naar de grootste havenstad van het land, dus met ingehouden stem vroeg ik of hij dat serieus meende. Natuurlijk wel. Anders vraag ik het niet. Toen we even later weer terug in het huis waren, verruilde ik de laarzen weer voor slippers en de jas voor jurkjes en bikini’s. Veracrúz had immers een compleet ander klimaat dan Hidalgo. De weg naar de poort van de nieuwe wereld was geheel anders dan de eerste. Dit keer reden we met de mini door de bergen naar de westkant van het land dat me onherroepelijk een gevoel deed opwekken van de vakanties in Frankrijk met mijn ouders en zusjes. Alleen zat ik deze keer niet achterin, luisterde ik niet naar Phil Collins of Michel Fugain en zeurde ik niet hoe lang het nog duurde. We stopten onderweg bij een groot stuwmeer en bezichtigden in stilte de enorme spiegel tussen de bergen. Hoe moet ik ooit nog terug, dacht ik bij mezelf, al denkend aan iets soortgelijks in Nederland. No hay. We passeerden de meest lelijke stad van het hele land volgens hem, met de naam Poza Rica en tegen drieen kwamen we aan bij El Tajín, één van de oudste archeologische vindplaatsen die minstens een eeuw bewoond moesten zijn. En waarom bouwen die Tolteken dat soort dingen nou altijd in de jungle? Door de hitte was er bijna niet te houden en de muggen zegevierden op onze komst. We hebben er denk ik een uurtje vertoefd maar eindelijk zag ik dan wel de piramide de met de 365 nissen waarover ik zoveel had gelezen in Spanje. In het echt. Ook bleven we even kijken naar de Danza van de Voladores van Papantla. Een van de tradities van de oude beschavingen die nog steeds werd uitgevoerd. Het was waanzinnig.
De vier dansers bonden zich op aan een twintig meter hoge paal, en lieten zich al draaiend naar beneden vliegen aan een touw. Omdat het om evenwicht gaat is het een risico, want de dansers moeten alle vier precies even zwaar zijn. De precieze reden van  ritueel is tot op heden onbekend, maar het moest ongetwijfeld een imitatie zijn van de quetzales, de vogels en de vlinders die daan aanwezig zijn. Ik wist toevallig, dat een Papalotl een vlinder in het Nahuatl  betekende en misschien dat de naam Papántla dan iets met vliegen te maken had?  Toen we de Papántla verlieten, en de lange weg namen langs de kust van Veracrúz, kwam ik tot de tragische ontdekking. Door de snelheid van de auto vonden de vele vlinders de dood op de voorruit van de auto. Misschien was de stad er daarom naar vernoemd, na de miljoenen vlinders die deze plek rijk was.De uiteengespatte vlinders lieten een akelig schilderij achter op de voorruit zodat we na enkele uren bijna niks meer zagen. Toen we stopten zag ik de verscheurde vleugeltjes troosteloos op de motorkap geplakt en ik voelde me diep schuldig. Gelukkig reageerden de weergoden met een fikse bui die de zonden van deze rit over deze goddeloze weg afspoelden. Toen we aankwamen in Veracrúz in de vroege avond bleef het onophoudelijk regenen en we vermaakten ons maar in een bar op het plein onder de bogen. De regen kon me nog steeds niets hinderen. De auto werd voor ons weggezet en mij koffer werd door één van de piccolo’s naar boven gebracht. Ik begon er al aan te wennen. Pas laat in de avond klaarde het op en liepen we richting de kolossale kade van de havenstad waar een aantal mensen in traditionele kleding de jarrocho dansten. Even bleven we staan kijken naar het spektakel dat afstak tegen de inmiddels zwarte hemel van mannen in witte pakken en vrouwen en kinderen in de lange witte jurken. De dans van Veracrúz.




Cuatro Veces Heroica Ciudad y Puerto de Veracruz, oftewel viermaal heldhaftige haven en stad. De poort van de nieuwe wereld, gesticht door Hernán Cortés in 1519 om het rijk te kunnen binnendringen met de pijnlijke bedoeling om de oude beschavingen weg te vagen. Bij sommigen was hij ook wel bekend als Cortés de Killer.  We liepen verder naar de portalen voor het oudroze stadshotel waar we verbleven en waar het culturele uitgaansleven zich blijkbaar manifesteerde door de honderden Mexicanen die zich verenigden bij barretjes onder de portalen op het centrale plein. Enkel Mexicanen, toeristen zag ik niet. Ik keek de voorstelling af onder het genot van een piratencocktail van rum en cola en zag de meesten al maar joliger worden. Verschillende groepen muzikanten liepen af en aan en speelden steeds opnieuw dezelfde muziek. We vermaakten ons uitstekend en profiteerden van de muziek van de Mariachi bij onze aardig beschonken buren. Er kwam geen einde aan. Door de cafeïne in de cola hielden we het bijna de hele nacht vol in een kleine club in het hart van de stad en toen er een roze gloed ergens achter in de Golf van México begon te verschijnen keerde we terug naar het hotel. Blijkbaar had het in de morgen weer geregend zodat de witte straten van de stad spiegelglad waren geworden en we elkaar de hele weg stevig vast moesten houden om bij de kade te komen. We gingen koffie drinken bij het oudste koffiebar van de stad waar heel vroeger de havenwerkers  bijeen kwamen om te elkaar weer te ontmoeten na een lang weggeweest te zijn. La parroquia, zo heette het en het deed me denken aan de manege kantine waar ik mijn halve jeugd op zaterdag doorbracht. Het was er vol met mensen en de stoelen stonden ongelijk verdeeld bij de kleine tafeltjes. De obers liepen hadden een net pak aan en stonden ons vriendelijk te woord. Ik beste een een bord chilaquiles want ik had deze keer echt honger. De dag ervoor hadden we bijna niks gegeten, gewoon omdat we daar geen zin in hadden. Enfin, dat ik merkte nu aan mijn lichaam merkte dat het deze keer geen genoegen met enkel een koffie. Na het stevige ontbijt schaatsten we nog even op onze veel te gladde slippers door de stad, en toen we er genoeg van hadden haalden we onze weer spullen op in het oudroze stadshotel waar we hadden geslapen en wachtten we in de lobby op de auto.

Toen we het centrum van Veracrúz uit waren gereden en weer op de weg langs de kust zaten wilde hij me nog iets laten zien. Ik had alleen nog maar de haven en de stad gezien en hij beloofde me dat ik vanmiddag nog naar het strand zouden gaan. Ik realiseerde me dat ik al heel wat zeeën moest hebben betreden. De Pacifische, Caribische,  Atlantische, de Middelandse en de Noordzee en dat enkel de Golf van México nog onbekend was. Op een steenworp van Veracrúz lag een plek genaamd Costa Esmeralda. En de droom was toch niet ten einde gekomen. Hij nam me mee naar een luxe hotel dat direct toegang gaf tot het strand. We werden verwelkomd met een glas champagne en toen we de kamer betraden op de eerste verdieping wist ik mezelf even geen houding te geven. Wat heb ik in godsnaam gedaan om hier te belanden. Alles was helder wit, het bed was kingsize, een groot beeldscherm hing aan de wand en er was zelfs een bar in de kamer. Op het overkapte balkon was een grote loungebank met nog een scherm aan de andere kant en een grote jacuzzi. Het uitzicht was fantastisch. In de tuin van het hotel was een groot verlicht zwembad aanwezig met een vijftal palapa’s. Een soort vast parasolletjes van riet. Het strand zag er enkel een beetje rommelig uit door aangespoelde stukken palmboom , netten en kokosnoten want Veracrúz was net een week eerder getroffen door een tropische storm. Door deze was ook elke manier van communicatie naar de buitenwereld vanuit het hotel was onmogelijk geworden.  De telefoonlijn was zo goed als dood en ook was er geen internet mogelijk. Maar eerlijk gezegd vond ik het fijn los te zijn van alles. De rest van de middag waren te vinden op het strand, op de lounge, de jacuzzi en de rest van de nacht in het zwembad, dat eigenlijk verboden was. Geen zorgen,  niemand die ons zag. Er brande nergens licht in één van de twaalf kamers. En het was stil. Je hoorde enkel het ruisen van de zee, enkele nachtvogels, en het trippelen van de krabjes die zijwaarts over de steentjes klauterden. Voor het eerst zag ik die nacht vuurvlinders. Kleine lichtgevende puntjes die rondfladderden boven het zwembad. Een fabuleuze nacht. Uiteraard kon ik weer onmogelijk slapen, net zoals de nacht op de Colombiaanse Islas de Rosario met de hotelero en Carolina waar ik de hele nacht op een stoel had gekeken naar de bliksem die insloeg in de Caribische zee dat kilometers lang een helder licht op de wateren achterliet waardoor je mijlenver kon kijken. Dit keer was het Mexicaanse rijk dat we voor ons alleen hadden. Deze keer bereik ik de grens van de talen want enkel felicidad is niet genoeg .Het was meer dan dat.

De volgende dag vertrokken we pas laat in de middag terug naar het huis in Pachuca over de lange weg langs de kust. We moesten nog omrijden voor een tragisch ongeluk op de eenbaansweg die helemaal tot Texas zou leiden als we enkel alleen maar rechtdoor zouden rijden. Een bus lag op zijn kant. Na twee uur rijden over de geestdodende rechte weg met een vrachtwagen voor ons voelde de zijn broeiende ongeduldigheid van het alsmaar rechtdoor rijden achter de grijze combinatie. Op een gegeven moment, toen we even geen tegen moed komend verkeer zagen trapte hij op het gas en probeerde voor de vrachtwagen te komen. Wat we echter niet in de gaten hadden was dat er vlak voor de vrachtwagen nog een andere zat en vanachter het heuveltje dook er in de verte een auto op die razendsnel onze richting opkwam. Hij had plots beide handen aan het stuur ik keek naar zijn voet die in een reflex het gas tot op de plank duwde. De mini schoot voorruit en ik greep zijn arm. We waren nog niet op de helft van de eerste vrachtwagen en de auto in tegengestelde richting was angstaanjagend dichtbij gekomen. Uitwijken konden we niet door de rotsen aan de linkerzijde en de ondiepe afgrond aan de andere kant.  Ik sloot mijn ogen en zocht naar een reden voor het mooie weekend, en even dacht ik aan het naderen van einde. Op een haar na, raakten we voor de vrachtwagen en de auto die blijkbaar vaart hard geminderd reed ons voorbij. Toen ik mijn ogen open deed staarde hij recht vooruit en ik kon mijn  uitbarsting niet voor me houden.
‘Wil je dat nóóóit meer doen?!’ zei ik met tranen in mijn ogen. Hij antwoordde koel dat hij altijd wist wat hij deed, maar aan zijn gezicht kon ik zien dat hij net als ik de tweede vrachtwagen niet had verwacht. Ik geloof dat ik een uur lang zwijgend voor met uit heb staan staren tot op een gegeven moment de spanning in de auto te snijden was. Ik had ergens spijt van mijn vurige opmerking en toen ik het niet meer aankon probeerde ik het leed te verzachten met een paar woorden waar ik alweer ook weer direct spijt van had toen het ietwat onhandig uit mijn mond kwam. ‘Ach joh geeft niet, ik heb eigenlijk ook nog helemaal niet zoveel kruizen langs deze weg zien staan..’ Even bleef hij roerloos voor zich uit staren maar hij kon het niet meer houden en barstte in lachen uit. Ik glimlachte een beetje moeilijk maar ook ik kon het niet meer stilhouden. 'Wát zei je?' Schokte zijn stem van het lachen. Maar de herhaling lukte al niet meer. Tien minuten lang hebben we aan één stuk door gelachen totdat de spieren in mijn buik aangaven dat ik maar beter kon stoppen.

De schemer viel in toen we vanachter de heuvels Pachuca zagen liggen. We waren er bijna. De volgende ochtend voordat ik de bus wilde nemen naar Mérida reden we voor de laatste keer langs de ranch van de familie. Een heus landhuis dat hij samen met zijn vader en oom had gerestaureerd. De ranch werd onderhouden door de conciërge en zijn vrouw die het huisje ernaast bewoonden. Smeedijzeren poorten  gaven toegang tot de weg naar het huis en toen we naar binnen liepen zag ik een binnenplaats vol stond met rozen. Het huis was modern gerestaureerd maar ademde tegelijkertijd de geschiedenis uit . In het oude gedeelte stonden nog wat meubels uit de jaren zestig opgeslagen en een bonte verzameling stoelen stonden opgesteld aan een lange tafel. Hier houden we altijd feesten,zei hij, en toen we naar de grote ruimte aan de voorkant liepen viel me direct de honderden schilderijen en de foto’s aan de muur op. ‘Hier ben ik het liefst’ zei hij zacht.  De hele familiegeschiedenis aan een muur, ik bevond me in een waar museum. Buiten klommen we de heuvel op die nog bij de ranch hoorde, sloeg hij een arm om me heen en zei dat het enige wat nog ontbrak de paarden waren.  Een schok ging door me heen. Nee, hij was te goed. Het was er niet. Ik voelde de vernietigende kracht terwijl ik duidelijk was geweest. Meer dan duidelijk.  Ik moet gaan, zei ik en liep aangeslagen naar beneden. Op het busstation zei hij de laatste hartverscheurende woorden en bleef ik achter met een vreselijk gevoel toen hij mij uitzwaaide op het godvergeten busstation van de stad, daar waar ik een week geleden arriveerde. Ik liet de stad achter me een de bus reed richting de weg van de dode vlinders.  Hoe kon ik.